ECLI:NL:CRVB:2001:AD7089
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- N.J. Haverkamp
- F.P. Zwart
- T.L. de Vries
- Rechtspraak.nl
Terugvordering kinderbijslag en ouderlijk gezag in het kader van de Algemene Kinderbijslagwet
In deze zaak gaat het om de terugvordering van kinderbijslag door de Sociale Verzekeringsbank (SVB) van appellante, die in hoger beroep is gegaan tegen een eerdere uitspraak van de Arrondissementsrechtbank te Rotterdam. De SVB had op 25 februari 1998 besloten dat appellante geen recht meer had op kinderbijslag voor haar kind [C.], geboren in 1983, omdat [C.] volgens de SVB vanaf 14 juni 1997 bij zijn vader verbleef. Appellante betwistte dit en stelde dat er een proefregeling was waarbij [C.] tijdelijk bij zijn vader woonde, en dat hij op 1 juli 1997 nog tot haar huishouden behoorde.
De Centrale Raad van Beroep heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen. De Raad concludeert dat de SVB ten onrechte heeft aangenomen dat [C.] op de peildatum van het derde kwartaal van 1997 niet meer tot het huishouden van appellante behoorde. De Raad oordeelt dat de situatie van [C.] op dat moment nog niet definitief was, aangezien er sprake was van een tijdelijke regeling. De Raad vernietigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en het besluit van de SVB, en verklaart het bezwaar van appellante gegrond. Tevens wordt de SVB veroordeeld tot betaling van de proceskosten en het griffierecht aan appellante.
Deze uitspraak benadrukt het belang van de feitelijke situatie en de tijdelijke aard van de verblijfplaats van een kind in het kader van de Algemene Kinderbijslagwet. De Raad heeft de SVB opgedragen om de terugvordering van de kinderbijslag te herzien en de gemaakte kosten aan appellante te vergoeden.