ECLI:NL:CRVB:2001:AD4639

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 september 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
99/1928 AKW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schending van fundamentele beginselen van bestuursprocesrecht bij weigering kinderbijslag

In deze zaak, behandeld door de Centrale Raad van Beroep op 19 september 2001, staat de weigering van de Sociale Verzekeringsbank (SVB) om kinderbijslag toe te kennen aan appellant centraal. De SVB had in een besluit van 26 november 1997 de kinderbijslag over het derde kwartaal van 1992 tot en met het derde kwartaal van 1997 geweigerd en bovendien onverschuldigd betaalde kinderbijslag van f. 47.226,- teruggevorderd. Appellant, vertegenwoordigd door zijn advocaat, heeft hiertegen bezwaar aangetekend, maar de SVB verklaarde dit bezwaar ongegrond in een besluit van 31 maart 1998.

De Raad oordeelt dat de SVB in het bestreden besluit op bezwaar de rechtsfeiten met betrekking tot de kinderbijslagaanspraken van appellant niet volledig heeft onderzocht. De SVB had een vertrouwensadvocaat ingeschakeld om de feiten te controleren, maar het rapport van deze advocaat werd niet aan de rechtbank overgelegd. Dit leidde tot een schending van het fundamentele beginsel van het bestuursprocesrecht, dat inhoudt dat een justitiabele recht heeft op toegang tot alle stukken die betrekking hebben op zijn zaak. De Raad benadrukt dat indien gewichtige redenen zich verzetten tegen volledige kennisneming, de procedure van artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) gevolgd dient te worden.

De Raad vernietigt de uitspraak van de rechtbank en wijst de zaak terug naar de Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage voor verdere behandeling. Tevens wordt de SVB voorwaardelijk veroordeeld in de proceskosten van appellant in hoger beroep, begroot op f 710,--. Deze uitspraak onderstreept het belang van transparantie en het recht op een eerlijk proces in bestuursrechtelijke procedures.

Uitspraak

99/1928 AKW
UITSPRAAK
in het geding tussen:
[A.], wonende te [B.], appellant,
en
de Sociale Verzekeringsbank, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Bij besluit van 26 november 1997 heeft gedaagde alsnog geweigerd appellant kinderbijslag toe te kennen over het derde kwartaal van 1992 tot en met het derde kwartaal van 1997 ten behoeve van de in [C.] verblijvende kinderen [D.] , F. en [E.], alsmede de over die kwartalen onverschuldigd betaalde kinderbijslag ten bedrage van f. 47.226,- teruggevorderd.
Bij besluit van 31 maart 1998 heeft gedaagde het tegen dit besluit gerichte bezwaar ongegrond verklaard.
De Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage heeft bij uitspraak van 26 februari 1999 het beroep tegen het besluit van
31 maart 1998 ongegrond verklaard.
Namens appellant heeft mr. O. van den Arend, advocaat te Den Haag, in hoger beroep gevorderd de uitspraak van de rechtbank te vernietigen.
Gedaagde heeft verweer gevoerd.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad van 8 augustus 2001. Verschenen zijn daar J.Y. van den Berg en
mr A.H. Gersie namens gedaagde. Appellant is niet verschenen.
II. MOTIVERING
In het bestreden besluit van 31 maart 1998 heeft gedaagde overwogen dat hij aanleiding heeft gezien de rechtsfeiten met betrekking tot appellants kinderbijslagaanspraken rechtstreeks te doen controleren door middel van een onderzoek door een bij de Nederlandse Ambassade te Islamabad ([C.]) geaccrediteerde vertrouwensadvocaat.
In het besluit zijn de conclusies van het onderzoek, kort, weergegeven; zij vormen de basis voor het besluit van gedaagde, waarbij kinderbijslag alsnog is geweigerd en teruggevorderd. Die conclusies zijn van de zijde van appellant in deze procedure steeds bestreden.
Voorts heeft gedaagde in het besluit meegedeeld dat en waarom hij appellant tijdens de bezwaarprocedure geen inzage heeft gegeven in het rapport van de vertrouwensadvocaat.
Tot de bij brief van 17 juni 1998 door gedaagde aan de rechtbank toegezonden stukken behoort niet vorenbedoeld rapport. Bij de inzending is geen melding gemaakt van de niet-inzending van enig stuk, dan wel de weigering zulks te doen. Tot de aan de rechtbank toegezonden stukken behoort wel een drietal, op de inventarislijst als 34 A-B, 35 A-B en 36 A-B genummerde verklaringen, opgesteld in het Urdu en vergezeld van een vertaling in het Nederlands, waarvan wordt vermeld dat het verklaringen zijn, "opgetekend in het bijzijn van vertrouwensadvocaat". De stukken genummerd 34 B en 35 B dragen het stempel "Enclosure", met het cijfer 5, respectievelijk 6.
Uit het vorenstaande moet worden geconcludeerd dat gedaagde niet ten volle heeft voldaan aan het voorschrift van artikel 8:42 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) om de op de zaak betrekking hebbende stukken aan de rechtbank over te leggen.
Artikel 8:29 van de Awb voorziet in een procedure voor het geval een partij, op wie de verplichting rust stukken over te leggen, om gewichtige redenen weigert zulks te doen, dan wel de kennisneming van die stukken wenst te beperken.
De Raad acht het een fundamenteel beginsel van het bestuursprocesrecht dat de justitiabele in beginsel over alle stukken kan beschikken welke met betrekking tot zijn zaak onder het bestuursorgaan berusten. Indien gewichtige redenen zich tegen volledige kennisneming verzetten, dient de met waarborgen omklede procedure van artikel 8:29 van de Awb te worden gevolgd.
Door voorbij te gaan aan de kenbare onvolledige toezending van stukken heeft de rechtbank voormelde bepalingen van de Awb, welke de uitdrukking vormen van het zojuist bedoelde fundamentele procesrechtelijke beginsel, geschonden, zodat de uitspraak van de rechtbank niet in stand kan worden gelaten. Het komt de Raad aangewezen voor de zaak, na vernietiging van de aangevallen uitspraak, naar de rechtbank terug te wijzen.
Met betrekking tot de proceskosten overweegt de Raad het volgende. Nu de rechtbank zich omtrent de inhoudelijke aspecten van de zaak nog dient uit te spreken, ziet de Raad aanleiding gedaagde op grond van artikel 8:75 van de Awb voorwaardelijk -voor het geval het bestreden besluit niet in stand kan blijven- te veroordelen in de proceskosten van appellant in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op f 710,-- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Wijst de zaak ter verdere behandeling terug naar de Arrondissementsrechtbank te
's-Gravenhage;
Veroordeelt gedaagde voorwaardelijk in de proceskosten van appellant in hoger beroep ad f 710,--.
Aldus gegeven door mr. N.J. Haverkamp als voorzitter en mr. F.P. Zwart en mr. T.L. de Vries als leden, in tegenwoordigheid van mr. M.B.M. Vermeulen als griffier en uitgesproken in het openbaar op 19 september 2001.
(get.) N.J. Haverkamp.
(get.) M.B.M. Vermeulen.
BZB