ECLI:NL:CRVB:2001:AB3236
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- K.J.S. Spaas
- J.W. Schuttel
- M.S.E. Wulffraat-van Dijk
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake intrekking uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van het Landelijk instituut sociale verzekeringen tegen een uitspraak van de Arrondissementsrechtbank te Breda. De rechtbank had eerder het besluit van het instituut om de uitkering van gedaagde, [A.], in te trekken, vernietigd. De uitkering was ingetrokken op basis van een vastgestelde arbeidsongeschiktheid van minder dan 25%, terwijl gedaagde eerder een uitkering ontving op basis van een arbeidsongeschiktheid van 55 tot 65%. Het instituut had bezwaar gemaakt tegen de uitspraak van de rechtbank, en de zaak kwam voor de Centrale Raad van Beroep. Tijdens de zitting op 1 mei 2001 zijn partijen niet verschenen.
De Raad heeft de vraag te beantwoorden of het bestreden besluit van 3 december 1998 in rechte stand kan houden. Gedaagde betwist de vaststelling van het maatmaninkomen door het instituut, dat gebaseerd was op de fiscale winst van de drie jaren voorafgaand aan de arbeidsongeschiktheid. De Raad verwijst naar eerdere uitspraken waarin is geoordeeld dat de wijze van vaststelling van het maatmaninkomen door het instituut juist is. De Raad concludeert dat er geen aanleiding is om in het kader van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ) anders te oordelen dan in het kader van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet (AAW).
De Raad vernietigt de aangevallen uitspraak van de rechtbank en verklaart het inleidende beroep alsnog ongegrond. Er zijn geen termen aanwezig voor toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. De uitspraak is gedaan door de voorzitter en twee leden van de Raad, in aanwezigheid van de griffier, en is openbaar uitgesproken op 12 juni 2001.