ECLI:NL:CRVB:2001:AB3104

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 april 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
98/8237 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag van P&O-consulent wegens opheffing van betrekking en beoordeling van herplaatsingsmogelijkheden

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van drs. [A.], een P&O-consulent die ontslag is verleend wegens de opheffing van zijn functie. De Centrale Raad van Beroep behandelt de grieven van appellant, die stelt dat de rechtbank onjuist heeft geoordeeld over de feiten en de toepasselijke regelgeving. De Raad overweegt dat de gang van zaken ter zitting bij de rechtbank niet in strijd is met de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en dat de rechtbank appellant terecht enige beperking in de tijd heeft opgelegd voor het laatste woord. De Raad concludeert dat de functie van P&O-consulent een behoudfunctie is en dat de nieuwe functie niet wezenlijk is veranderd ten opzichte van de oude functie. Appellant heeft niet aangetoond dat hij zijn belangstelling voor de functie van P&O-consulent heeft opgegeven, en de Raad oordeelt dat het ontslagbesluit niet in stand kan blijven vanwege onzorgvuldige voorbereiding en onjuiste motivering. De Raad vernietigt de aangevallen uitspraak en draagt gedaagde op een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen, waarbij de proceskosten van appellant worden vergoed.

Uitspraak

98/8237 AW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
drs. [A.], wonende te [B.], appellant,
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Namens appellant is op bij aanvullend beroepschrift (met een groot aantal bijlagen) aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld tegen - een onderdeel van - de door de Arrondissementsrechtbank te Rotterdam op 27 oktober 1998 onder de nummers AW 96/1326, AW 96/2399 FW en AW 96/1327 gegeven uitspraak, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Namens gedaagde is een verweerschrift ingediend.
Namens appellant is op dat verweerschrift een reactie gegeven en zijn nog nadere stukken aan de Raad gezonden.
Het geding is behandeld ter zitting van 8 maart 2001, waar appellant in persoon is verschenen, bijgestaan door mr. H.S.P. Stuiver, advocaat te De Meern, en waar gedaagde zich heeft laten vertegenwoordigen door mr. K.I. Siem, werkzaam bij de gemeente Rotterdam.
II. MOTIVERING
Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende voor dit geding van belang zijnde feiten.
Appellant, die sinds 1972 in dienst is geweest van de gemeente Rotterdam, vervulde vanaf 1987 de functie van P&O-consulent bij de toenmalige afdeling [X.]. Eind 1991 heeft een reorganisatie plaatsgevonden waarbij de afdeling [X.] is omgevormd tot de stafafdeling [Y.] (hierna: [Y.]). Bij besluit van 31 januari 1992 is appellant medegedeeld dat er geen passende functie voor hem bij de [Y.] beschikbaar was. Nadat gedaagde eind 1994 tot de conclusie gekomen was dat het evenmin mogelijk was appellant elders binnen de gemeente een passende betrekking op te dragen, is appellant bij primair besluit van 23 januari 1995 met ingang van 1 mei 1995 eervol ontslag verleend. Dit besluit is na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 27 februari 1996 (hierna: bestreden besluit).
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het tegen het bestreden besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Appellant heeft betoogd dat de aangevallen uitspraak, voorzover die op het ontslag betrekking heeft, niet in stand kan blijven. Hij is van oordeel dat sprake is geweest van een onjuiste feitenvaststelling en van een onjuiste interpretatie van de toepasselijke regelgeving en voorts dat het verloop van de behandeling ter zitting bij de rechtbank moet leiden tot een vernietiging van de uitspraak wegens schending van de wet en de algemene beginselen die een fair proces reguleren.
Namens gedaagde zijn deze beroepsgronden bestreden.
De Raad overweegt omtrent appellants grieven van procedurele aard als volgt.
Hij verwerpt appellants kritiek op de gang van zaken ter zitting bij de rechtbank. Dat van de zijde van gedaagde op die zitting het woord is gevoerd door zowel mr. K.I. Siem, de gemachtigde van gedaagde, als door de heer H.T.H. Gambier, door wie mr. Siem zich heeft laten bijstaan, is niet in strijd met het bepaalde in artikel 8:24 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb).
Zonder in strijd te komen met artikel 8:65 van de Awb en met regels van een goede procesorde heeft de rechtbank aan appellant, wiens raadsman blijkens het proces-verbaal van de zitting uitvoerig aan het woord was geweest, enige beperking in de tijd kunnen opleggen aan de uitoefening van het recht voor het laatst het woord te voeren.
Omtrent appellants inhoudelijke grieven overweegt de Raad als volgt.
Appellant is ontslag verleend wegens opheffing van zijn betrekking. Volgens gedaagde was plaatsing in de oude functie niet aan de orde omdat er geen sprake was van een zogenoemde behoudfunctie in de zin van het toepasselijke Sociaal Statuut Reorganisatie Bestuursdienst en het was gedaagde voorts niet gelukt appellant andere passende werkzaamheden op te dragen.
Een en andermaal heeft appellant de juistheid van deze motivering bestreden. In de eerste plaats heeft appellant het uitgangspunt van gedaagde dat appellants oude functie van P&O-consulent was komen te vervallen dan wel dat die functie niet (nagenoeg) ongewijzigd was teruggekeerd in de [Y.], betwist. Hij heeft gemotiveerd uiteengezet dat het samenstel van zijn werkzaamheden in - nagenoeg - ongewijzigde vorm is teruggekeerd in de [Y.]. In de pleitnotitie ter zitting van de Raad is dat nog eens, met verwijzing naar relevante stukken, samengevat aan de orde gesteld.
De Raad, die thans in de eerste plaats, zoals hij heeft overwogen in zijn uitspraak tussen partijen van 5 oktober 1995, op deze eerste door appellant aan de orde gestelde kwestie een antwoord zal moeten geven, kan appellant in zijn betoog in deze volgen. Ook naar het oordeel van de Raad is de functie van P&O-consulent, waarvan er enkele aanwezig waren in de oude afdeling [X.] en waarvan er ook enkele, zij het minder in aantal, deel uitmaken van de [Y.], een behoudfunctie. Zonder dat de inhoud van die functies wezenlijk is gewijzigd, zijn de functies van P&O-consulent ten behoeve van de deelgemeenten en bijvoorbeeld de Dienst Onderwijs in de nieuwe organisatie van de [Y.] teruggekeerd. De Raad wijst erop dat ook de Bezwaarschriftencommissie inzake appellants bezwaar tegen de niet-plaatsing van hem bij [Y.] in haar preadvies van 29 april 1993 zonder meer van oordeel is geweest dat de "nieuwe" functie van P&O-consulent ten opzichte van de oude functie niet, althans niet wezenlijk is veranderd. Evenals (kennelijk) die commissie acht de Raad, in het licht van taak en doelstelling van de functies van P&O-consulent, de omstandigheid dat door de diverse P&O-consulenten een ander werkgebied werd en wordt bestreken, niet van voldoende gewicht om de functies als afzonderlijke, naar werkgebied te differentiëren functies te beschouwen.
Naar de opvatting van de Raad spreekt ook gedaagde in termen van "de" functie van P&O-consulent.
Op het door appellant op 4 juli 1991 ingevulde formulier voor belangstellingsregistratie heeft appellant aangegeven dat zijn voorkeur uitging naar advieswerk op het aandachtsveld personeel en organisatie en op de vraag naar welke specifieke functie zijn belangstelling uitging, heeft appellant vermeld de functies van huisadviseur, P&O-consulent en (tussen haken) medewerker beleid en projecten. De toevoeging achter de functie van P&O-consulent "(indien bestendiging mogelijk)" doet naar het oordeel van de Raad niet af aan de belangstelling voor, naast de overige functie(s) , de functie van P&O-consulent. Evenals de Bezwaarschriftencommissie heeft ook de Raad uit de stukken niet kunnen opmaken dat appellant ten tijde hier van belang zijn belangstelling voor een functie van P&O-consulent heeft opgegeven. Dat appellant (wellicht) in de eerste plaats belangstelling had en in aanmerking dacht te komen voor de functie van huisadviseur, is onvoldoende voor een dergelijke ver gaande conclusie. Het was daarom aangewezen geweest dat gedaagde appellants (rechts)positie vanuit dit uitgangspunt in beschouwing had genomen.
Omdat gedaagde dit niet heeft gedaan en aldus een onjuist uitgangspunt heeft gehanteerd met betrekking tot de mogelijkheid van (her)plaatsing van appellant, kan het - bij het bestreden besluit gehandhaafde - ontslagbesluit dat uit dit onjuiste uitgangspunt is geresulteerd, wegens onzorgvuldige voorbereiding en onjuiste motivering niet in stand blijven. De aangevallen uitspraak moet, voorzover daarbij het bestreden besluit in stand is gelaten, worden vernietigd. Nu appellant dit uitdrukkelijk, ook nog ter zitting, heeft verzocht, zal de Raad het bestreden besluit vernietigen en gedaagde opdragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van hetgeen de Raad heeft overwogen.
In verband hiermee behoeven de overige grieven van appellant geen bespreking.
In het vorenstaande ziet de Raad aanleiding om gedaagde met toepassing van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de proceskosten van appellant in eerste aanleg tot een bedrag van f 1.420,- aan kosten voor verleende rechtsbijstand en van f 6,16 aan reiskosten en in hoger beroep tot een bedrag van f 1.420,- aan kosten van verleende rechtsbijstand en van f 30,86 aan reiskosten, in totaal derhalve f 2.877,02.
Beslist wordt daarom als volgt.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak voorzover aangevochten;
Verklaart het inleidend beroep tegen het bestreden besluit alsnog gegrond;
Vernietigt het bestreden besluit;
Bepaalt dat gedaagde een nieuwe beslissing op bezwaar neemt met inachtneming van de uitspraak van de Raad;
Veroordeelt gedaagde in de proceskosten van appellant tot een bedrag van f 2.877,02, te betalen door de gemeente Rotterdam;
Bepaalt dat de gemeente Rotterdam aan appellant het door hem in eerste aanleg en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal
f 515,- vergoedt.
Aldus gegeven door mr. H.A.A.G. Vermeulen als voorzitter en mr. A. Beuker-Tilstra en mr. G.J.H. Doornewaard als leden, in tegenwoordigheid van D. Boers als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 12 april 2001.
(get.) H.A.A.G. Vermeulen.
(get.) D. Boers.
HD
26.03
Q