ECLI:NL:CRVB:2001:AB2195

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 mei 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
99/4643 Anw
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning nabestaandenuitkering op basis van de Algemene nabestaandenwet

In deze zaak gaat het om de toekenning van een nabestaandenuitkering aan appellante, die gehuwd was met [C.], die in 1997 is overleden. Appellante had in juni 1997 een aanvraag ingediend voor een uitkering op basis van de Algemene nabestaandenwet (Anw). De Sociale Verzekeringsbank, gedaagde in deze procedure, heeft deze aanvraag afgewezen, omdat appellante niet als nabestaande in de zin van de Anw werd aangemerkt. Dit besluit werd na bezwaar en beroep door de Arrondissementsrechtbank te Maastricht bevestigd op 15 juli 1999.

Appellante, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. N.J.A. Raets, heeft hoger beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 21 maart 2001 heeft appellante haar standpunt toegelicht, waarbij zij betwistte dat haar gewezen echtgenoot niet verplicht was om haar levensonderhoud te verschaffen. Gedaagde heeft in zijn verweerschrift volhard in de afwijzing van de aanvraag, met de stelling dat de gewezen echtgenoot van appellante niet verplicht was tot het betalen van alimentatie, zoals vastgelegd in het echtscheidingsconvenant.

De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn uitspraak van 2 mei 2001 geoordeeld dat appellante niet als nabestaande kan worden aangemerkt volgens de relevante artikelen van de Anw. De Raad concludeert dat de overeengekomen betalingen in het echtscheidingsconvenant niet kunnen worden aangemerkt als alimentatie, en dat de gewezen echtgenoot van appellante ten tijde van zijn overlijden niet verplicht was om levensonderhoud te verschaffen. De Raad bevestigt daarmee de eerdere uitspraak van de rechtbank en wijst het hoger beroep van appellante af.

Uitspraak

99/4643 Anw
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[A.], wonende te [B.], appellante,
en
de Sociale Verzekeringsbank, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Bij besluit van 28 januari 1998 heeft gedaagde, na bezwaar, gehandhaafd zijn eerdere besluit van 27 juni 1997, waarbij is geweigerd aan appellante een nabestaandenuitkering toe te kennen.
De Arrondissementsrechtbank te Maastricht heeft bij uitspraak van 15 juli 1999 het beroep tegen het besluit van 28 januari 1998 ongegrond verklaard.
Namens appellante is mr. N.J.A. Raets, advocaat te Maastricht, van deze uitspraak op bij aanvullend beroepschrift uiteengezette gronden in hoger beroep gekomen.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad, gehouden op 21 maart 2001, waar appellante in persoon is verschenen, bijgestaan door mr. Raets, voornoemd, en waar gedaagde zich heeft doen vertegenwoordigen door mr. M.F. Sturmans, werkzaam bij de Sociale Verzekeringsbank.
II. MOTIVERING
Appellante is tot 1992 gehuwd geweest met [C.], die is overleden in 1997. Naar aanleiding van dit overlijden heeft appellante in juni 1997 een aanvraag om uitkering op de grond van de Algemene nabestaandenwet (Anw) bij gedaagde ingediend. Hierop heeft gedaagde afwijzend beslist op de grond dat appellante niet als nabestaande in de zin van de Anw is aan te merken. Dit besluit is na bezwaar en beroep in stand gebleven.
Bij de beoordeling van het hoger beroep stelt de Raad voorop dat, naar van de zijde van appellante niet is bestreden, zij niet als nabestaande in de zin van artikel 1, onder e, in verbinding met artikel 3, van de Anw kan worden aangemerkt.
Een aanspraak op nabestaandenuitkering zou appellante slechts kunnen ontlenen aan artikel 4 van de wet, dat bepaalt dat onder nabestaande mede wordt verstaan de gewezen echtgenote van een overleden verzekerde, indien:
a. het huwelijk anders dan door de dood is ontbonden; en
b. de overleden verzekerde onmiddellijk voorafgaande aan het overlijden verplicht is krachtens rechterlijke uitspraak of overeenkomst, vastgelegd in een notariële akte of een akte mede ondertekend door een advocaat, levensonderhoud te verschaffen aan de gewezen echtgenoot op grond van Boek I van het Burgerlijk Wetboek; en
c. de gewezen echtgenoot overeenkomstig de bepalingen in deze wet recht op nabestaandenuitkering zou hebben gehad, indien het overlijden plaats zou hebben gehad op de dag van ontbinding van het huwelijk anders dan door de dood.
Gedaagde heeft appellante de nabestaandenuitkering ingevolge de Anw ontzegd op de grond dat haar gewezen echtgenoot onmiddellijk voorafgaande aan zijn overlijden niet verplicht was aan appellante levensonderhoud te verschaffen.
Van de zijde van appellante is dit standpunt van gedaagde betwist en aangevoerd dat de gewezen echtgenoot op grond van het echtscheidingsconvenant verplicht was alimentatie te betalen, welke om fiscale redenen is benoemd als een vergoeding voor overbedeling.
De Raad kan de opvatting van appellante niet onderschrijven. Blijkens het in het echtscheidingsvonnis van 1992 opgenomen echtscheidingsconvenant zijn appellante en haar echtgenoot overeengekomen dat zij aan elkaar over en weer geen vergoeding voor levensonderhoud zullen behoeven te voldoen en dat die regeling niet bij rechterlijke uitspraak kan worden gewijzigd op grond van wijziging van omstandigheden. Voorts is overeengekomen dat de gewezen echtgenoot wegens overbedeling aan appellante zal uitkeren een bedrag van f 125.000,- ineens alsmede 75 maandelijkse termijnen van elk f 1.000,- vanaf 1 augustus 1991.
Gelet op deze overduidelijke bewoordingen van het echtscheidingsconvenant is de Raad van oordeel dat de overeengekomen periodieke betalingen ter zake van overbedeling niet kunnen worden aangemerkt als (een verkapte vorm van) alimentatie. Derhalve moet geconcludeerd worden dat de gewezen echtgenoot van appellante ten tijde van zijn overlijden niet verplicht was aan appellante levensonderhoud op grond van Boek I van het Burgerlijk Wetboek te verschaffen.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. N.J. Haverkamp als voorzitter en mr. F.P. Zwart en
mr. T.L. de Vries als leden, in tegenwoordigheid van mr. M.B.M. Vermeulen als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 2 mei 2001.
(get.) N.J. Haverkamp.
(get.) M.B.M. Vermeulen.
RL