ECLI:NL:CRVB:2001:AB1657

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 april 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
99/2461 AAW/WAO, 99/2462 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van de uitspraak inzake arbeidsongeschiktheid en uitkeringen onder de AAW en WAO

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 april 2001 uitspraak gedaan over een verzoek tot herziening van een eerdere uitspraak van de Raad van 17 maart 1999. Verzoeker, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. S.J.A. Mulder, heeft het verzoek ingediend naar aanleiding van besluiten van het Landelijk instituut sociale verzekeringen, waarbij zijn uitkeringen op grond van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet (AAW) en de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) zijn ingetrokken en herzien. De Raad heeft de eerdere uitspraak bevestigd, maar verzoeker was het niet eens met de vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid en heeft nieuwe medische rapporten ingediend ter ondersteuning van zijn verzoek.

De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting op 28 februari 2001, waar verzoeker in persoon aanwezig was, bijgestaan door zijn gemachtigde. Gedaagde is niet verschenen. De Raad heeft de ingediende rapporten van orthopedisch chirurgen beoordeeld, maar kwam tot de conclusie dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die aanleiding gaven tot herziening van de eerdere uitspraak. De Raad merkte op dat de rapporten slechts een andere kwalificatie gaven van reeds bekende medische gegevens en dat deze niet als nieuwe feiten konden worden aangemerkt volgens artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht.

Uiteindelijk heeft de Raad het verzoek om herziening afgewezen, met de overweging dat er geen termen aanwezig waren voor toepassing van artikel 8:75 van de Awb. De uitspraak werd gedaan door de voorzitter en twee leden van de Raad, met de griffier aanwezig. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 11 april 2001.

Uitspraak

99/2461 AAW/WAO, 99/2462 WAO
U I T S P R A A K
met toepassing van artikel 21 van de Beroepswet in samenhang met artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht in de gedingen tussen:
[A.], wonende te [B.], verzoeker
en
het Landelijk instituut sociale verzekeringen, gedaagde.
ONTSTAAN EN LOOP VAN DE GEDINGEN
Namens verzoeker heeft mr. S.J.A. Mulder, advocaat te Enschede, bij schrijven van
23 april 1999 om herziening verzocht van de uitspraak van de Raad van
17 maart 1999, voor zover gericht tegen de besluiten van 16 augustus 1994 en
20 april 1995.
Gedaagde heeft hierop bij brief van 13 oktober 1999 gereageerd.
Namens verzoeker zijn bij schrijven van 15 december 1999, 8 juni 2000 en
15 februari 2001 nadere stukken, met bijlagen, in het geding gebracht.
Het verzoek is behandeld ter zitting van de Raad, gehouden op 28 februari 2001, waar verzoeker in persoon is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. Mulder, voornoemd, en gedaagde, met berichtgeving, niet is verschenen.
II. MOTIVERING
Gedaagde heeft bij besluit van 16 augustus 1994 de uitkeringen van verzoeker uit hoofde van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet (AAW) en de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), met ingang van 22 september 1994, ingetrokken, respectievelijk herzien en nader vastgesteld naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15-25%. Bij besluit van 20 april 1995 heeft gedaagde verzoeker ingaande 12 mei 1995 een WAO-vervolguitkering toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15-25%. De beroepen van verzoeker tegen deze besluiten zijn door de Arrondissementsrechtbank te Zutphen bij uitspraak van 26 juli 1996 ongegrond verklaard. Deze uitspraak is door de Raad bij uitspraak van 17 maart 1999 bevestigd, met dien verstande dat in het dictum na het tweede liggende streepje voor “16 augustus 1994” wordt gelezen “17 augustus 1994”. Verzoeker heeft de Raad gevraagd deze uitspraak te herzien.
Ingevolge artikel 21, eerste lid, van de Beroepswet en artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan een onherroepelijk geworden uitspraak van de Raad alleen op verzoek van een partij worden herzien op grond van feiten of omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór die uitspraak;
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
c. waren zij bij de Raad eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
In het verzoekschrift is namens verzoeker aangevoerd dat deze zich niet kan verenigen met de door de Raad aangenomen mate van arbeidsongeschiktheid en hij zich daartoe voor een second-opinion onderzoek zal wenden tot een orthopeed. Verzoeker heeft te kampen met meerdere klachten als gevolg van een verbrijzelde hiel. Ter ondersteuning van het verzoekschrift is namens verzoeker een rapport van orthopedisch chirurg A.H. de Haas van Dorsser d.d. 6 december 1999 aan de Raad gezonden en een rapport van orthopedisch chirurg M. Iprenburg d.d. 5 april 2000, welk rapport in het kader van een bij de Arrondissementsrechtbank te Assen aanhangige beroepsprocedure is opgesteld. Orthopedisch chirug Iprenburg, voornoemd, heeft in zijn rapport geconcludeerd dat de beperkingen van verzoeker in het belastbaarheidspatroon ten aanzien van verschillende punten zijn onderschat en dat deze beperkingen reeds op 13 mei 1993 bestonden. Ter zitting is namens verzoeker betoogd dat de door deze deskundige gegeven conclusie een nieuw feit betreft als bedoeld in artikel 8:88 van de Awb.
De Raad kan niet inzien dat uit het namens verzoeker gestelde enig feit of enige omstandigheid af te leiden valt als in artikel 8:88 van de Awb bedoeld. De Raad merkt hierbij op dat bij het verzoek om herziening niet is gebleken van nieuwe feiten die hebben plaatsgevonden vóór 's Raads uitspraak en dat in het rapport van orthopedisch chirurg M. Iprenburg, dat na het verzoek om herziening aan de Raad is toegezonden, slechts een andere kwalificatie gegeven wordt van reeds bekende medische gegevens hetgeen niet kan worden aangemerkt als een nieuw feit in de zin van artikel 8: 88 van de Awb.
Uit het vorenstaande vloeit voort dat de Raad het verzoek om herziening van de uitspraak van 17 maart 1999 moet afwijzen.
De Raad acht geen termen aanwezig voor toepassing van artikel 8:75 van de Awb.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
Recht doende:
Wijst het verzoek om herziening af.
Aldus gegeven door mr. N.J. Haverkamp als voorzitter en mr. T.L. de Vries en
prof. mr. W.M. Levelt-Overmars als leden, in tegenwoordigheid van
mr. M.B.M. Vermeulen als griffier en uitgesproken in het openbaar op 11 april 2001.
(get.) N.J. Haverkamp.
(get.) M.B.M. Vermeulen.
RL