ECLI:NL:CRVB:2001:1

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 september 2001
Publicatiedatum
8 april 2014
Zaaknummer
99-4304 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.A.A.G. Vermeulen
  • T. Hoogenboom
  • P.G.M. Zwartkruis
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de beëindiging van een tijdelijke aanstelling in het ambtenarenrecht

In deze zaak gaat het om de beëindiging van de tijdelijke aanstelling van appellant, die werkzaam was als arbeidsmarktconsulent voor de gemeente Noordwijk. Appellant had hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de Arrondissementsrechtbank 's-Gravenhage, waarin zijn beroep tegen het bestreden besluit van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Noordwijk ongegrond was verklaard. De Raad voor de Rechtspraak heeft op 13 september 2001 uitspraak gedaan in deze zaak.

Appellant stelde dat hij per 1 juli 1997 een vaste aanstelling had moeten krijgen, omdat de periode waarin hij gedetacheerd was bij de gemeente Noordwijk meegeteld had moeten worden. Hij betoogde dat de tijdelijke aanstelling niet in strijd was met artikel 8:12 van de Collectieve Arbeidsvoorwaardenregeling (CAR/UWO). De Raad oordeelde dat het aanstellingsbesluit van 26 juni 1997, waarbij appellant in tijdelijke dienst was aangesteld, in rechte onaantastbaar was geworden. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en stelde vast dat het niet voortzetten van het dienstverband niet in strijd was met de CAR/UWO.

De Raad concludeerde dat er geen verplichting bestond voor gedaagde om het dienstverband van appellant per 1 januari 1998 voort te zetten. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en kwam tot de slotsom dat de aangevallen uitspraak moest worden bevestigd. Er waren geen termen om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake de proceskosten. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 13 september 2001.

Uitspraak

99/4304 AW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Noordwijk, gedaagde.

I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING

Appellant heeft op bij aanvullend beroepschrift, met bijlagen, aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de Arrondissementsrechtbank 's-Gravenhage van 1 juli 1999, nr. AWB 98/06777 AW, waarnaar hier wordt verwezen.
Namens gedaagde is een verweerschrift, met bijlage, ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van 9 augustus 2001, waar voor appellant is verschenen mr. M.F.C. Strok, advocaat te Den Haag, en waar gedaagde zich heeft doen vertegenwoordigen door mr. A.H. Bergman, werkzaam bij CAPRA Den Haag.

II. MOTIVERING

1.
Bij zijn oordeelsvorming gaat de Raad uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant heeft op basis van een tussen zijn toenmalige werkgever Regionaal Bestuur Arbeidsvoorziening Rijnmond en de gemeente Noordwijk gesloten detacherings-overeenkomst met ingang van 1 juli 1995 tot en met 30 december 1995 voor de gemeente Noordwijk ten behoeve van het project Uitstroom gewerkt in de functie van arbeids-marktconsulent. Vervolgens is appellant eveneens ten behoeve van dat project door gedaagde bij besluiten van onderscheidenlijk 16 januari 1996, 11 november 1996 en
26 juni 1997 in dezelfde functie in tijdelijke dienst aangesteld voor de perioden van respectievelijk 1 januari 1996 tot 1 juli 1996, 1 juli 1996 tot 1 juli 1997 en 1 juli 1997 tot 1 januari 1998. Deze aanstellingen zijn gebaseerd op artikel 2:4, tweede lid, aanhef en onder b, van de Collectieve Arbeidsvoorwaardenregeling (CAR/UWO). Tegen de aanstellingsbesluiten zijn geen rechtsmiddelen aangewend.
1.2.
Bij beslissing van 24 oktober 1997 heeft gedaagde, in afwachting van de besluit-vorming omtrent het project Uitstroom en de personele consequenties ervan aan appellant meegedeeld dat de tijdelijke aanstelling voor de periode van 1 juli 1997 tot 1 januari 1998 met ingang van 1 januari 1998 van rechtswege zou worden beëindigd, op grond van artikel 8:12 van de CAR/UWO. Appellants bezwaar tegen dit besluit is bij het bestreden besluit van 30 juli 1998 door gedaagde ongegrond verklaard.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank appellants beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.
Naar aanleiding van hetgeen door partijen is aangevoerd overweegt de Raad het volgende.
3.1.
Appellant betoogt dat gedaagde in zijn beslissing van 24 oktober 1997 (impliciet) beslist heeft de tijdelijke aanstelling van appellant niet om te zetten in een vaste aan-stelling. Appellant stelt zich voorts op het standpunt dat zich te zijnen aanzien de in artikel 2:4, tweede lid, aanhef en onder b, van de CAR/UWO voorziene situatie voordoet. Ingevolge deze bepaling kan de tijdelijke aanstelling in een geval als bedoeld in artikel 2:4, tweede lid, aanhef en sub b, van die regeling op grond van welke bepaling een tijdelijke aanstelling kan worden gegeven indien een wijziging van de taak of organisatie van de betrokken dienst heeft plaatsgevonden, ten hoogste twee jaar duren, welke termijn in bijzondere gevallen met ten hoogste een jaar kan worden verlengd. Gedaagde had hem vanaf 1 juli 1997 in aanmerking moeten laten komen voor een vaste aanstelling, omdat appellant zijns inziens met inbegrip van het tijdvak dat hij bij de gemeente Noordwijk gedetacheerd was op 1 juli 1997 twee jaar voor die gemeente werkzaam was. Hierdoor is volgens appellant de in artikel 8:12 van de CAR/UWO geregelde beëindiging van rechts-wege van zijn tijdelijke aanstelling op 1 januari 1998 niet mogelijk.
3.2.
De Raad stelt met de rechtbank vast dat het aanstellingsbesluit van 26 juni 1997, waarbij appellant in tijdelijke dienst is aangesteld voor de periode van 1 juli 1997 tot
1 januari 1998, in rechte onaantastbaar is geworden. Het betoog van appellant dat appellant per 1 juli 1997 dan wel per een ander tijdstip gedurende de door het besluit van 26 juni 1997 bepaalde periode een vaste aanstelling had moeten zijn verleend omdat het tijdvak dat hij bij de gemeente Noordwijk gedetacheerd was meegeteld had moeten worden en dat acht moest worden geslagen op de periode van 1 oktober 1995 tot 1 januari 1996 waarin appellant voor twee uur per week rechtstreeks door de gemeente Noordwijk is betaald, kan dan ook met betrekking tot het bestreden besluit geen doel treffen. Dit betekent dat de Raad met die rechtbank vaststelt dat het niet voortzetten van het dienst-verband niet in strijd is met artikel 8:12 van de CAR/UWO.
3.3.
De vraag of op gedaagde ook overigens op grond van het geschreven of ongeschre-ven recht dan wel enig algemeen rechtsbeginsel een verplichting rustte tot voortzetting van het dienstverband per 1 januari 1998 beantwoordt de Raad ontkennend. Ten deze onderschrijft de Raad eveneens hetgeen de rechtbank heeft overwogen. De Raad komt tot de slotsom dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd en dat er geen termen zijn om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake de proceskosten.
Beslist wordt daarom als volgt.

III. BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. H.A.A.G. Vermeulen als voorzitter en mr. T. Hoogenboom en mr. P.G.M. Zwartkruis als leden, in tegenwoordigheid van D. Boers als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 13 september 2001.
(get.) H.A.A.G. Vermeulen.
(get.) D. Boers.
HD
16.08