ECLI:NL:CRVB:2000:ZB9097
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- W. van den Brink
- A. Beuker-Tilstra
- J.H. van Kreveld
- Rechtspraak.nl
Disciplinair ontslag van politieambtenaar wegens plichtsverzuim en alcoholmisbruik
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant A, een politieambtenaar, tegen de uitspraak van de Arrondissementsrechtbank te Middelburg. De rechtbank had op 16 september 1998 geoordeeld dat het disciplinair ontslag van appellant, opgelegd door de Korpsbeheerder van de politieregio, terecht was. Het ontslag was gebaseerd op plichtsverzuim, waaronder het onder invloed van alcohol besturen van een auto, het niet in standhouden van de wettelijk verplichte verzekering voor zijn auto, en het schaden van het aanzien van de politie-organisatie. Appellant had in hoger beroep aangevoerd dat er medisch onderzoek had moeten plaatsvinden om te bepalen of zijn plichtsverzuim gerelateerd was aan ziekten of gebreken, gezien zijn verleden met alcoholverslaving.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat de aanwezigheid van een verslaving op zichzelf geen verontschuldiging vormt voor plichtsverzuim, tenzij er sprake is van een psychisch defect dat de betrokkene niet in staat stelt om zijn wil te bepalen. Appellant had echter niet aangetoond dat er sprake was van een dergelijk defect. Bovendien had hij geen aanknopingspunten aangedragen voor de stelling dat het plichtsverzuim hem om medische redenen niet kon worden toegerekend. De Raad concludeerde dat de Korpsbeheerder geen aanleiding had om een medisch onderzoek in te stellen voorafgaand aan het ontslag.
De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep bevestigt de noodzaak voor zorgvuldigheid bij het opleggen van disciplinaire maatregelen, maar benadrukt ook dat verslaving niet automatisch leidt tot ongeschiktheid voor ontslag. De Raad oordeelde dat de belangenafweging door de Korpsbeheerder correct was uitgevoerd en dat het ontslag op basis van plichtsverzuim gerechtvaardigd was.