ECLI:NL:CRVB:2000:ZB8731
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- N.J. Haverkamp
- F.P. Zwart
- T.L. de Vries
- J.J.B. van der Putten
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de rechtmatigheid van de weigering van een nabestaandenuitkering op basis van de Algemene nabestaandenwet
In deze zaak gaat het om de weigering van de Sociale Verzekeringsbank (SVB) om appellante A een uitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet (Anw) toe te kennen. De SVB handhaafde zijn besluit na bezwaar, dat was genomen op 23 mei 1997, waarbij de aanvraag van appellante om een nabestaandenuitkering werd afgewezen. De Arrondissementsrechtbank te Middelburg verklaarde het beroep tegen dit besluit op 8 mei 1998 ongegrond. Appellante, die in 1993 was gescheiden van haar overleden echtgenoot C, voerde aan dat zij niet op de hoogte was van de gevolgen van de echtscheiding voor haar recht op een uitkering. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak op 1 maart 2000 behandeld, waarbij appellante in persoon verscheen, bijgestaan door haar raadsman mr. A.H.J. Neels. De SVB werd vertegenwoordigd door mr. P.C.A. Buskens.
De Raad overwoog dat appellante niet voldeed aan de voorwaarden om als nabestaande te worden aangemerkt, omdat haar ex-echtgenoot C niet alimentatieplichtig was. De Raad stelde vast dat de Anw geen behoorlijke overgangsregeling biedt voor situaties zoals die van appellante en dat de wet niet kan worden getoetst aan beginselen van behoorlijke regelgeving. De Raad concludeerde dat de alimentatieverplichting van de ex-echtgenoot een uitdrukking is van het beginsel dat een nabestaande financieel afhankelijk moet zijn geweest van de overledene. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen termen waren voor een veroordeling in de proceskosten.