ECLI:NL:CRVB:2000:ZB8676
Centrale Raad van Beroep
- Eerste en enige aanleg
- C.G. Kasdorp
- A.W.E. de Rooij
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen afwijzing vergoeding verhuis- en herinrichtingskosten op basis van medische noodzaak
In deze zaak gaat het om een beroep van eiser A tegen de afwijzing van de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad met betrekking tot de vergoeding van verhuis- en herinrichtingskosten. Eiser, die als vervolgde wordt aangemerkt onder de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945, had eerder een periodieke uitkering ontvangen en was in aanmerking gekomen voor bijzondere voorzieningen. Eiser had in het verleden een vergoeding gekregen voor de kosten van zijn repatriëring van Duitsland naar Nederland. In 1993 had hij een verzoek ingediend voor vergoeding van verhuis- en herinrichtingskosten bij een verhuizing van C naar D, maar dit verzoek was afgewezen omdat er geen strikte medische indicatie was aangetoond. In 1997 diende eiser opnieuw een verzoek in voor een verhuizing van D naar B, waarbij hij stelde dat zijn psychische klachten verergerden door het gebrek aan sociale contacten en het militair vertoon in zijn omgeving. Dit verzoek werd wederom afgewezen, met de motivatie dat de verhuizing niet strikt medisch geïndiceerd was en dat er geen nieuwe omstandigheden waren die een uitzondering rechtvaardigden.
De Centrale Raad van Beroep heeft het beroep ongegrond verklaard. De Raad overwoog dat de eerdere vergoeding voor de repatriëring niet gelijkstaat aan een vergoeding voor verhuis- en herinrichtingskosten. De Raad concludeerde dat er onvoldoende medische gegevens waren om een strikte medische noodzaak voor de verhuizing van D naar B aan te tonen. De Raad benadrukte dat verweerster geen beleidsvrijheid had in de toepassing van artikel 20 van de Wet, maar dat de omstandigheden van eiser niet wezenlijk verschilden van de eerdere situatie. De Raad oordeelde dat de afwijzing van de vergoeding op goede gronden was gedaan en dat er geen termen waren voor een proceskostenvergoeding.