ECLI:NL:CRVB:2000:AE8737

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 maart 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
98/5368 ALGEM
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van uitspraak over verplichte verzekering in het kader van de Ziekenfondswet

In deze zaak, behandeld door de Centrale Raad van Beroep, ging het om een hoger beroep van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv) tegen een uitspraak van de Arrondissementsrechtbank te Groningen. De zaak betrof de vraag of de gedaagde op 1 januari 1996 verplicht verzekerd was voor de Ziekenfondswet (Zfw). De gedaagde had van 1 augustus 1994 tot 7 augustus 1995 een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) ontvangen, maar was daarvoor particulier verzekerd. Na beëindiging van zijn WW-uitkering op 7 augustus 1995, had hij een dienstverband aanvaard, maar was hij gedurende dat dienstverband particulier verzekerd gebleven. Op 1 januari 1996 vroeg hij opnieuw een WW-uitkering aan, wat leidde tot de vraag of hij op dat moment verplicht verzekerd was voor de Zfw.

De rechtbank had geoordeeld dat de gedaagde verplicht verzekerd was, maar de Centrale Raad van Beroep oordeelde anders. De Raad stelde dat de beoordeling van de verzekeringssituatie niet alleen afhankelijk was van de herleving van het recht op WW-uitkering, maar dat gekeken moest worden naar de verzekeringssituatie op de laatste dag dat de gedaagde in dienst was. Aangezien de gedaagde op die datum niet verplicht verzekerd was voor de Zfw, kon hij ook niet per 1 januari 1996 verplicht verzekerd zijn. De Raad vernietigde daarom de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaarde het inleidend beroep alsnog ongegrond.

Uitspraak

98/5368 ALGEM
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
het Landelijk instituut sociale verzekeringen, appellant,
en
[Naam gedaagde], wonende te [naam woonplaats], gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Met ingang van 1 maart 1997 is de Organisatiewet sociale verzekeringen 1997 in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Organisatiewet sociale verzekeringen 1997 treedt het Landelijk instituut sociale verzekeringen (hierna: Lisv) in de plaats van de betrokken bedrijfsvereniging. In het onderhavige geval is het Lisv in de plaats getreden van de Bedrijfsvereniging voor Bank- en Verzekeringswezen, Groothandel en Vrije Beroepen. In deze uitspraak wordt onder appellant tevens verstaan het bestuur van deze bedrijfsvereniging.
Appellant is op bij aanvullend beroepschrift d.d. 18 november 1998 aangevoerde gronden in hoger beroep gekomen van een onder dagtekening 8 juni 1998 door de Arrondissementsrechtbank te Groningen gegeven uitspraak, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad, gehouden op 3 februari 2000, waar appellant zich heeft doen vertegenwoordigen door mr M.M. Stalenhoef, werkzaam bij Gak Nederland B.V. Gedaagde is niet verschenen.
II. MOTIVERING
Gedaagde ontving van 1 augustus 1994 tot 7 augustus 1995 een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet (hierna: WW). Hieraan voorafgaand was hij particulier verzekerd, zodat hij ingevolge artikel 3 van de Ziekenfondswet (hierna: Zfw) gedurende het eerste jaar van de WW-uitkering niet verplicht verzekerd was ingevolge de Zfw. Met ingang van 1 augustus 1995 is gedaagde wel als verplicht verzekerd voor de Zfw aangemerkt. In verband met het aanvaarden van een dienstbetrekking op 7 augustus 1995, is gedaagdes WW-uitkering beëindigd. Gedurende dit dienstverband was gedaagde particulier verzekerd. Per 1 januari 1996 heeft gedaagde wederom een WW-uitkering aangevraagd.
Het geschil betreft het antwoord op de vraag of gedaagde op 1 januari 1996 voor de Zfw als verplicht verzekerd dient te worden beschouwd.
De rechtbank heeft die vraag bevestigend beantwoord en heeft daarbij overwogen dat, aangezien er sprake was van een herleving van het recht op een WW-uitkering, uitgegaan dient te worden van de verzekeringssituatie direct voorafgaande aan de dag van het ontstaan van het oorspronkelijke recht op de WW-uitkering, derhalve 31 juli 1994 en niet van de verzekeringssituatie op de dag voorafgaande aan die waarop dat recht op WW-uitkering herleefde.
De Raad overweegt als volgt.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, letter a ten eerste, van de Zfw is verzekerd de werknemer in de zin van de Ziektewet (hierna: ZW), wiens loon, verdiend in één of meer dienstbetrekkingen in de zin van de ZW niet meer bedraagt dan een bepaald bedrag per jaar, met dien verstande dat ten aanzien van degene die bij of krachtens artikel 7 van de ZW als werknemer in de zin van die wet wordt beschouwd, gedurende het eerste jaar zolang en voor zover hij recht heeft op een werkloosheidsuitkering berekend naar 70% van het dagloon, de verzekeringsplicht ingevolge deze wet wordt beoordeeld naar zijn verzekeringssituatie zoals deze gold op de dag voorafgaande aan die waarop dat artikel op hem van toepassing werd.
Artikel 7 van de ZW bepaalt onder meer dat voor de toepassing van die wet als werknemer wordt beschouwd degene die krachtens de verplichte verzekering op grond van de WW uitkering ontvangt.
De Raad is van oordeel dat uit de voorgaande wettelijke bepalingen naar redelijke wetsuitleg volgt dat de beoordeling of sprake is van een verplichte Zfw-verzekering gekoppeld is aan de laatste dag dat in dienstbetrekking werd gewerkt. De omstandigheid dat er sprake is van een herleving van een recht op WW-uitkering is daarbij niet van belang.
In het onderhavige geval dient derhalve te worden gekeken naar de verzekeringssituatie op de laatste dag voorafgaande aan 1 januari 1996. Aangezien gedaagde op dat moment niet verplicht verzekerd was voor de Zfw, kan hij ook niet per 1 januari 1996 verplicht verzekerd zijn.
Op grond van het vorenoverwogene komt de aangevallen uitspraak voor vernietiging in aanmerking.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
Mitsdien dient te worden beslist als volgt.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het inleidend beroep alsnog ongegrond.
Aldus gegeven door mr B.J. van der Net als voorzitter en mr R.C. Schoemaker en G. van der Wiel als leden, in tegenwoordigheid van P. Boer als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 16 maart 2000.
(get.) B.J. van der Net.
(get.) P. Boer.