ECLI:NL:CRVB:2000:AE8644

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 december 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
99/353 ZFW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit Landelijk instituut sociale verzekeringen inzake loongrensloon voor de Ziekenfondswet

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv) tegen een uitspraak van de Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage. De rechtbank had eerder het beroep van gedaagde gegrond verklaard voor wat betreft de extra betalingen die gedaagde aan haar werknemers verstrekt tijdens bepaalde feestdagen, en deze betalingen niet als loon in de zin van de Ziekenfondswet (ZFW) aangemerkt. Het Lisv, dat in de plaats is getreden van de betrokken bedrijfsvereniging, heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld. De Raad voor de Rechtspraak heeft de zaak behandeld op 19 oktober 2000, waarbij de appellant werd vertegenwoordigd door mr. T.E.D.M. Zijlmans, terwijl gedaagde niet aanwezig was.

De Raad overweegt dat de extra betalingen, die aan werknemers worden verstrekt bij feestdagen, niet kunnen worden aangemerkt als loon in de zin van de ZFW. Dit is gebaseerd op de voorwaarden waaronder deze betalingen worden gedaan, namelijk dat ze alleen worden verstrekt aan werknemers die op het moment van de feestdagen in dienst zijn. Hierdoor is er geen sprake van overeengekomen vast loon, zoals vereist door de ZFW. De Raad concludeert dat de eerdere uitspraak van de rechtbank, die de extra betalingen als loon had aangemerkt, vernietigd moet worden. De Raad verklaart het inleidend beroep van gedaagde ook voor het overige ongegrond, en oordeelt dat de extra betalingen niet meetellen voor het loongrensloon.

De uitspraak van de Raad is gedaan door mr. B.J. van der Net als voorzitter, met mr. H. Bekker en mr. G. van der Wiel als leden, en is openbaar uitgesproken op 14 december 2000. De Raad heeft geen termen aanwezig geacht om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, wat betekent dat er geen proceskostenvergoeding wordt toegekend aan gedaagde.

Uitspraak

99/353 ZFW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
het Landelijk instituut sociale verzekeringen, appellant,
en
[gedaagde], gevestigd te [woonplaats], gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Met ingang van 1 maart 1997 is de Organisatiewet sociale verzekeringen 1997 in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Organisatiewet sociale verzekeringen 1997 treedt het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv) in de plaats van de betrokken bedrijfsvereniging. In het onderhavige geval is het Lisv in de plaats getreden van de Bedrijfsvereniging voor Bank- en Verzekerings-wezen, Groothandel en Vrije Beroepen. In deze uitspraak wordt onder appellant tevens verstaan het bestuur van deze bedrijfsvereniging.
Bij besluit van 5 december 1997 heeft appellant ongegrond verklaard de bezwaren van gedaagde tegen de correctie-nota's over de jaren 1991 tot en met 1994, gedateerd 12 augustus 1996. Daarbij heeft appellant - voorzover van belang - aan gedaagde medegedeeld dat de extra betalingen die gedaagde bij bepaalde feestdagen aan haar werknemers verstrekt, niet tot het loongrensloon voor de Zieken-fondswet (verder: ZFW) behoren.
De Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage heeft bij uitspraak van 7 december 1998 het namens gedaagde tegen dat besluit ingestelde beroep gegrond verklaard voorzover gericht tegen het niet aanmerken van de extra betalingen als loon in de zin van de ZFW en het bestreden besluit in zoverre vernietigd. De rechtbank heeft het beroep voor het overige ongegrond verklaard.
Appellant heeft tegen die uitspraak hoger beroep inge-steld. De gronden van het hoger beroep zijn uiteengezet in een aanvullend beroepschrift d.d. 27 april 1999.
Namens gedaagde is een verweerschrift, gedateerd 21 mei 1999, ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad, gehouden op 19 oktober 2000, waar appellant zich heeft doen verte-genwoordigen door mr T.E.D.M. Zijlmans en waar gedaagde niet is verschenen.
II. MOTIVERING
Bij een op 16 en 17 april 1996 bij gedaagde uitgevoerde looncontrole over de jaren 1991 tot en met 1994 is door appellants looninspecteur L. van Ruiten geconstateerd dat gedaagde bij de bepaling van het loongrensloon voor de ZFW de uitkering van een extra weeksalaris bij moederdag, Pasen en Kerstmis heeft meegenomen. De aanspraak op deze extra uitkering volgt uit artikel 2 van de door gedaagde gehanteerde arbeidsovereenkomsten. In dat artikel is voorts bepaald dat de werknemer verplicht is overwerk te verrichten zonder vergoeding.
Uit het looncontrolerapport d.d. 9 mei 1996 blijkt dat het loon van een drietal werknemers, waarvoor de werkgever geen verzekeringsplicht voor de ZFW heeft aangenomen, onder de loongrens blijft indien de extra weeksalarissen buiten beschouwing worden gelaten.
Op basis van het looncontrolerapport zijn d.d. 12 augustus 1996 over de jaren 1991 tot en met 1994 correctienota's opgelegd.
Bij het thans bestreden besluit is het daartegen ingediende bezwaar ongegrond verklaard. Daarbij heeft appellant overwogen dat de extra betalingen uitsluitend worden verricht aan een werknemer die bij gedaagde in dienst is op het moment dat de genoemde gelegenheden zich voordoen en dat de extra betaling bij beëindiging van de dienstbetrekking niet geheel of naar evenredigheid van de duur van de dienstbetrekking wordt verstrekt. Hieruit heeft appellant geconcludeerd dat de extra betalingen wel zijn overeengekomen, maar niet vast zijn, zodat zij niet behoren tot het loongrensloon voor de ZFW.
De rechtbank heeft overwogen dat het verplichte karakter van zowel de extra werkzaamheden als de extra betalingen in samenhang met het feit dat de arbeidsovereenkomsten in beginsel voor een jaar zijn aangegaan en feitelijk veel langer dan een jaar van kracht zijn geweest, tot geen andere conclusie leidt dan dat appellant de betalingen ten onrechte niet heeft aangemerkt als loon in de zin van artikel 3, vierde lid, van de ZFW.
In hoger beroep heeft appellant andermaal doen aanvoeren dat en waarom naar zijn oordeel de onderhavige betalingen niet zijn aan te merken als behorend tot het loon in de zin van artikel 3, vierde lid, van de ZFW.
De Raad overweegt het volgende.
Het systeem van de verzekeringsplicht ingevolge de ZFW houdt in dat een werknemer in de zin van de Ziektewet voor de ZFW verzekerd is, tenzij zijn loon hoger is dan het in artikel 3, eerste lid, onder a, van de ZFW genoemde loongrensloon. Bij de beantwoording van de vraag of hiervan sprake is, is het vierde lid van evenvermeld artikel van beslissende betekenis. In dit vierde lid wordt het loongrensloon, voor zover hier van belang, omschreven als `overeengekomen vaste, naar tijdsruimte en in geld vastgestelde uitkering'.
Gelet op het feit dat in artikel 2 van de arbeidsovereenkomsten is bepaald dat de werknemer recht heeft op de betaling van een extra bedrag bij gelegenheid van respectievelijk moederdag, Pasen en Kerstmis, kan naar het oordeel van de Raad zeker worden gesproken van overeengekomen loon. Nu de werknemers echter slechts recht op deze extra betaling kunnen doen gelden, wanneer zij tijdens deze gelegenheden nog in dienst van gedaagde zijn, is er geen sprake van overeengekomen vast loon als omschreven in artikel 3, vierde lid, van de ZFW. De betaling van de extra bedragen is immers gebonden aan een voorwaarde, waarvan de vervulling onzeker is, aangezien tevoren niet vast-staat of een werknemer tijdens de genoemde feestdagen nog in dienst van gedaagde zal zijn, en is aldus ook niet naar tijdsruimte bepaald.
Naar het oordeel van de Raad heeft appellant zich bij het bestreden besluit derhalve terecht op het standpunt gesteld dat de extra betalingen niet behoren te worden meegenomen bij de vaststelling van het loongrensloon.
Uit het vorenoverwogene volgt dat de aangevallen uit-spraak, voor zover daarbij het beroep van gedaagde gegrond is verklaard en voor zover appellant daarbij is veroordeeld in de proceskosten van gedaagde, voor ver-nietiging in aanmerking komt.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het inleidend beroep ook voor het overige ongegrond.
Aldus gegeven door mr B.J. van der Net als voorzitter en mr H. Bekker en mr G. van der Wiel als leden, in tegenwoordigheid van R.E. Lysen als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 14 december 2000.
(get.) B.J. van der Net.
(get.) R.E. Lysen.
GdJ
21/12