ECLI:NL:CRVB:2000:AE7881
Centrale Raad van Beroep
- Eerste aanleg - meervoudig
- C.G. Kasdorp
- G.L.M.J. Stevens
- H.R. Geerling-Brouwer
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen besluit van de Raadskamer WUBO inzake erkenning als burger-oorlogsslachtoffer
In deze zaak gaat het om een beroep dat is ingesteld door eiser tegen een besluit van de Raadskamer WUBO van de Pensioen- en Uitkeringsraad. Eiser, geboren op 21 juli 1917, had een aanvraag ingediend om erkend te worden als burger-oorlogsslachtoffer op basis van zijn verblijf in verschillende concentratiekampen vanaf juli 1944. De aanvraag werd afgewezen op 2 juni 1997, omdat eiser zich tijdens de oorlogsjaren 1940-1945 onwaardig had gedragen volgens artikel 5, aanhef en onder c, van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945. Dit oordeel was gebaseerd op het feit dat eiser in de periode van 1940-1942 vrijwillig voor diverse Duitse instanties had gewerkt.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 10 november 2000, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde A.H.J.M. Evers. De Raad heeft de vraag beantwoord of het bestreden besluit in rechte kon standhouden. De Raad concludeerde dat er geen grond was voor vernietiging van het besluit en verklaarde het beroep ongegrond. De Raad oordeelde dat de feiten die door verweerster in aanmerking waren genomen, voldoende waren om tot de conclusie te komen dat eiser onder de reikwijdte van artikel 5 van de Wet viel.
Eiser had betoogd dat de verklaringen waarop de afwijzing was gebaseerd vals waren en dat er geen bewijs was van zijn vrijwillige terwerkstelling. De Raad oordeelde echter dat de eerder opgemaakte processen-verbaal en de verklaringen van eiser en anderen consistent waren en dat de gegevens uit het dossier van het Arbeidsbureau Eindhoven de stelling van eiser niet konden onderbouwen. De Raad concludeerde dat de omstandigheden van de zaak niet veranderden door het feit dat eiser in het verleden onvoorwaardelijk buiten vervolging was gesteld voor andere verdenkingen. De Raad bevestigde dat het standpunt van verweerster juist was en dat het beroep ongegrond moest worden verklaard.