ECLI:NL:CRVB:2000:AA9300
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- F.P. Zwart
- M.F. van Moorst
- Rechtspraak.nl
Toekenning van nabestaandenuitkering op basis van de Algemene nabestaandenwet
In deze zaak gaat het om de toekenning van een nabestaandenuitkering aan appellante A, die in hoger beroep is gegaan tegen een eerdere uitspraak van de Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage. De Sociale Verzekeringsbank had op 21 april 1997 geweigerd om aan A een nabestaandenuitkering toe te kennen, na een eerdere afwijzing op 18 november 1996. De rechtbank verklaarde het beroep tegen dit besluit ongegrond op 23 juli 1998. A stelde dat zij als nabestaande moest worden beschouwd, omdat haar ex-echtgenoot C, die in 1996 was overleden, krachtens een rechterlijke uitspraak verplicht was levensonderhoud aan haar te verschaffen. De Centrale Raad van Beroep heeft in hoger beroep de zaak behandeld en geconcludeerd dat A niet als nabestaande in de zin van de Algemene nabestaandenwet (Anw) kan worden aangemerkt. De Raad oordeelde dat de voorwaarden voor gelijkstelling als nabestaande, zoals vastgelegd in artikel 4 van de Anw, niet zijn vervuld. Er was geen sprake van een financiële band tussen A en C die haar economische afhankelijkheid van hem zou aantonen. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen termen waren voor een veroordeling in proceskosten.