ECLI:NL:CRVB:2000:AA5203

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 januari 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
97/9949 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing schadevergoeding voor auto bij dienstreis

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant A tegen de Staatssecretaris van Financiën, die de schadevergoeding voor de auto van appellant heeft afgewezen. Appellant was betrokken bij een aanrijding tijdens een dienstreis op 16 november 1995, waarbij zijn auto total loss raakte. Hij had alleen wettelijke aansprakelijkheid en de verzekeraar van de tegenpartij weigerde de schade te vergoeden. Appellant verzocht de Staatssecretaris om schadevergoeding, maar dit verzoek werd afgewezen op basis van het Algemeen Rijksambtenarenreglement (ARAR), dat stelt dat schade aan de eigen auto niet wordt vergoed als de ambtenaar niet all-risk verzekerd is.

De rechtbank verklaarde het beroep van appellant ongegrond, en appellant ging in hoger beroep. Tijdens de zitting op 25 november 1999 werd appellant vertegenwoordigd door zijn advocaat, terwijl de Staatssecretaris werd vertegenwoordigd door mr. J.W.M. Jansen en F. Koffeman RA. Appellant voerde aan dat hij een compromis had gesloten met de personeelsfunctionaris B.H. Stapelkamp, waarbij 50% van de schade zou worden vergoed. De Raad voor de Rechtspraak oordeelde echter dat er onvoldoende bewijs was voor een bindende toezegging van gedaagde.

De Raad concludeerde dat gedaagde in redelijkheid kon weigeren de schade te vergoeden, omdat appellant niet voldeed aan de voorwaarden van het ARAR. De Raad wees erop dat de relevante informatie over schadevergoeding voor ambtenaren toegankelijk was en dat appellant zich niet kon beroepen op onbekendheid met deze bepalingen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep van appellant niet kon slagen. De beslissing werd op 6 januari 2000 openbaar uitgesproken.

Uitspraak

97/9949 AW
U I T S P R A A K
In het geding tussen
A, wonende te B, appellant,
en
de Staatssecretaris van Financiën, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Appellant is op bij aanvullend beroepschrift, met bijlagen, aangevoerde gronden in hoger beroep gekomen van de op 23 september 1997 onder nummer AWB 97/175 AW door de Arrondissementsrechtbank te Arnhem gegeven uitspraak, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Namens gedaagde is een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van 25 november 1999, waar appellant in persoon is verschenen en waar gedaagde zich heeft doen vertegenwoordigen door mr J.W.M. Jansen en F. Koffeman RA, beiden werkzaam bij het Ministerie van Financiën.
II. MOTIVERING
De Raad verwijst voor een meer uitvoerige weergave van de relevante feiten en omstandigheden naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat met de navolgende samenvatting.
Appellant is op 16 november 1995 tijdens een dienstreis bij een aanrijding betrokken waarbij zijn auto total loss is geraakt. Appellant was alleen verzekerd tegen wettelijke aansprakelijkheid. De verzekeraar van de tegenpartij heeft geweigerd de schade aan de auto van appellant te vergoeden. Het verzoek van appellant aan gedaagde om hem de schade te vergoeden is bij het thans bestreden, na bezwaar genomen besluit afgewezen. Gedaagde heeft daarbij overwogen dat de schade volgens het ter toepassing van artikel 69 van het Algemeen Rijksambtenarenreglement (ARAR) ontwikkelde beleid, zoals neergelegd in punt 5.8.2.3. van het Reglement Personeelsvoorschriften Belastingdienst (RPVB), niet kan worden vergoed, omdat niet voldaan is aan de voorwaarden: appellant was niet all-risk verzekerd. Hij ontving voor zijn dienstreis de hoge kilometervergoeding van f 0.59 en in die kilometervergoeding is een bedrag begrepen voor het sluiten van een all-risk-verzekering uitgaande van een verzekeringspremie zonder no-claim-korting. Volgens gedaagde kan appellant verder geen beroep doen op de uitzonderingsbepaling in lid 2 van genoemd artikel. Er is geen sprake van incidentele dienstreizen, omdat appellant in 1995 41 dienstreizen heeft gemaakt en ook in dat geval kan schade alleen vergoed worden indien sprake is van all-risk-verzekering.
Gedaagde heeft onder verwijzing naar een uitspraak van deze Raad van 19 oktober 1995, TAR 1995, 265, evenmin in het arrest van de Hoge Raad van 16 oktober 1992, nr. 14721, Rechtspraak van de Week 1992, 227, aanleiding gevonden om tot vergoeding over te gaan.
De rechtbank heeft het beroep van appellant ongegrond verklaard, waarbij de rechtbank ook de stelling van appellant dat gedaagde ten onrechte is teruggekomen op een schikkingsvoorstel dat door hem was aanvaard, heeft verworpen.
In het aanvullend beroepschrift heeft appellant opnieuw naar voren gebracht dat hij een compromis had gesloten met de personeelsfunctionaris B.H. Stapelkamp dat overeenkomstig het advies van het Bureau Schadeafwikkeling 50% van de schade zou worden vergoed en dat hij niet kon bevroeden dat Stapelkamp niet namens het hoofd van de eenheid sprak. Appellant heeft erkend dat zijn claim op grond van artikel 69 van het ARAR kan worden afgewezen, maar hij acht dat niet redelijk. Volgens appellant is het ARAR op dit punt niet meer van deze tijd en bovendien heeft gedaagde nagelaten appellant te informeren en te waarschuwen.
De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank en de gronden waarop de rechtbank tot haar oordeel is gekomen.
Ook naar het oordeel van de Raad is onvoldoende gebleken dat een compromis was gesloten waaraan gedaagde gebonden zou zijn. Een schriftelijk stuk waaruit zulks blijkt ontbreekt. Uit een tot de gedingstukken behorende brief van 15 augustus 1996 van genoemde Stapelkamp aan de Directie ondernemingen Noord blijkt dat Stapelkamp het advies van het Bureau Schadeafwikkeling om 50% van het schadebedrag aan appellant te vergoeden aan de Directie heeft voorgelegd met de vraag om zich daarover op korte termijn uit te spreken. Uit de brief blijkt ook dat appellant zich tegenover Stapelkamp akkoord had verklaard met afwikkeling conform het advies. Gelet op het feit dat gedaagde ontkent dat is toegezegd dat het advies zou worden gevolgd en gelet ook op de inhoud van deze brief acht de Raad het niet aannemelijk dat Stapelkamp aan appellant een rechtens te honoreren, ondubbelzinnige toezegging heeft gedaan.
De Raad onderschrijft evenmin het standpunt van appellant dat het door gedaagde ter uitvoering van artikel 69 van het ARAR geformuleerde beleid -voorzover van belang erop neerkomend dat schade aan de eigen auto niet wordt vergoed omdat in de kilometervergoeding een bedrag voor het sluiten van een all-risk-verzekering is begrepen- onredelijk en niet meer van deze tijd is. De Raad acht voor zijn oordeel van belang dat, zoals ter zitting namens gedaagde uiteen is gezet, een ambtenaar die om hem moverende reden geen all-risk-verzekering wil afsluiten voor zijn privé-auto, desgewenst voor dienstreizen gebruik kan maken van een huurauto. Een ambtenaar is niet verplicht om voor dienstreizen gebruik te maken van zijn eigen auto. Verreweg de meeste ambtenaren geven daaraan echter de voorkeur, juist vanwege de hoogte van de kilometervergoeding. De Raad acht voor zijn oordeel voorts van belang dat het laten vallen van de eis van all-risk-verzekering gedaagde voor volstrekt onvoorzienbare kosten kan plaatsen.
De Raad is in dit verband tenslotte van oordeel dat het besluit van gedaagde spoort met (de uitzondering als voorzien in rechtsoverweging 3.4. van) het door appellant genoemde arrest van de Hoge Raad van 16 oktober 1992, waarbij de Raad er overigens uitdrukkelijk op wijst dat een oordeel van de Hoge Raad omtrent de uitleg van de civielrechtelijke arbeidsovereenkomst niet (zonder meer) getransponeerd kan worden op een publiekrechtelijke dienstbetrekking als van appellant.
Wat betreft het nalaten van een expliciete waarschuwing heeft gedaagde er op gewezen dat het RPVB waarin de toegepaste bepalingen zijn vermeld met betrekking tot schade aan de privé-auto, voor alle ambtenaren van de belastingdienst onder andere via het interne netwerk eenvoudig toegankelijk is. Appellant, die in toenemende mate dienstreizen ging maken, kan zich daarom niet op onbekendheid met deze bepalingen beroepen.
Aangezien gedaagde heeft gehandeld overeenkomstig zijn beleid en bijzondere omstandigheden die gedaagde zouden nopen om af te wijken van zijn beleid niet zijn gesteld of gebleken, is ook de Raad van oordeel dat gedaagde in redelijkheid heeft kunnen weigeren appellant de schade aan zijn privé-auto te vergoeden. Het hoger beroep van appellant kan niet slagen.
De Raad ziet geen aanleiding om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
Beslist is als hierna vermeld.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr H.A.A.G. Vermeulen als voorzitter en mr G.P.A.M. Garvelink-Jonkers en mr A. Beuker-Tilstra als leden, in tegenwoordigheid van mr S.P. Madunic als griffier en uitgesproken in het openbaar op 6 januari 2000.
(get.) H.A.A.G. Vermeulen.
(get.) S.P. Madunic.
HD
23.12
Q