ECLI:NL:CRVB:1999:BD2511

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 november 1999
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
98/6752 WVG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M.I. 't Hooft
  • D.J. van der Vos
  • Th.M. Schelfhout
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Proceskostenvergoeding bij fictieve weigering door bestuursorgaan

In deze zaak gaat het om een hoger beroep ingesteld door appellanten tegen een uitspraak van de Arrondissementsrechtbank te Arnhem van 18 augustus 1998. De rechtbank had in die uitspraak geen proceskostenvergoeding toegekend aan appellanten voor hun beroep tegen de fictieve weigering van het bestuursorgaan, het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Arnhem. Appellanten, vertegenwoordigd door mr. M.J.G. Voets, stelden dat het bestuursorgaan te laat had beslist op hun bezwaar, waardoor zij genoodzaakt waren om beroep in te stellen. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank ten onrechte geen proceskostenvergoeding had toegekend, aangezien de kosten voor rechtsbijstand redelijkerwijs waren gemaakt. De Raad oordeelde dat het hoger beroep gegrond was en vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank, waarbij het bestuursorgaan werd veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van appellanten, die in totaal op f 1.420,-- werden begroot. De uitspraak werd gedaan op 26 november 1999, waarbij de Raad de beslissing nam zoals de rechtbank had behoren te doen.

Uitspraak

98/6752 WVG
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellanten],
en
het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Arnhem, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Vanwege appellanten is door mr M.J.G. Voets, advocaat te Arnhem, partieel hoger beroep ingesteld tegen een door de Arrondissementsrechtbank te Arnhem gewezen uitspraak van 18 augustus 1998, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Bij die uitspraak heeft de rechtbank het destijds zijdens appellanten op 29 december 1997 ingesteld beroep tegen het uitblijven van een besluit op bezwaar niet ontvanke¬lijk verklaard.
Tevens is bij die uitspraak het zijdens appellanten op
1 mei 1998 ingesteld beroep tegen het door gedaagde op
5 maart alsnog genomen besluit op bezwaar ongegrond ver¬klaard.
Gedaagde heeft van verweer gediend.
Bij brief van 30 juli 1999 is gedaagde het vanwege appel¬lanten ingestelde hoger beroep, voor zover gericht tegen de zojuist vermelde ongegrondverklaring, ingetrokken.
Het geding is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van de Raad, gehouden op 15 oktober 1999.
Partij¬en zijn daar, zoals tevoren aangekondigd, niet versche¬nen.
II. MOTIVERING
Met betrekking tot de feiten en het procesverloop in eerste aanleg verwijst de Raad naar hetgeen daaromtrent in de aangevallen uitspraak onder rubriek 2 is overwogen.
Blijkens de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank, voorzover thans van belang, geen aanleiding gezien voor een veroordeling van gedaagde in de aan de zijde van appellanten gemaakte proceskosten voor wat betreft het onder I vermeld beroep van 29 december 1997 (dat was gericht tegen het uitblijven van een besluit op het vanwege appellanten ingediend voorlopig bezwaarschrift van 17 juli 1997, aangevuld bij schrijven van 15 oktober 1997).
De Raad verstaat het onderhavige hoger beroep aldus dat dit er toe strekt dat gedaagde alsnog wordt veroordeeld in de zijdens appellanten met betrekking tot voormeld beroep van 29 december 1997 gevorderde proceskosten wegens verleende rechtsbijstand.
Deze vordering treft doel.
Blijkens de gedingstukken heeft gedaagde onbetwist nage¬laten tijdig te beslissen op voormeld bezwaar van 17 juli 1997. Als gevolg daarvan waren appellanten genoodzaakt tegen het uitblijven van een besluit op het door hen ingediend bezwaarschrift beroep in te stellen bij de recht¬bank, hetgeen namens hen door mr M.J.G. Voets, voornoemd, bij voormeld beroepschrift van 29 december 1997 is gedaan. De Raad acht de kosten wegens verleende rechtsbijstand met be¬trekking tot dat beroep, naar tussen partijen ook niet is betwist, redelijkerwijs gemaakt. Deze kosten komen der¬halve voor vergoeding op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in aanmerking.
Uit het hiervoor overwogene vloeit voort dat het thans resterend partieel hoger beroep gegrond is. De aangeval¬len uitspraak komt derhalve voor vernietiging in aanmer¬king voorzover daarbij is afgezien van een veroordeling van gedaagde in de proceskosten in verband met het bij de rechtbank ingesteld beroep tegen het uitblijven van een tijdig besluit op meergenoemd bezwaar.
De Raad zal terzake beslissen zoals de rechtbank had behoren te doen.
Het vorengaande mede in aanmerking genomen acht de Raad in het onderhavige geval termen aanwezig om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:75 van de Awb met betrekking tot de in hoger beroep en in eerste aanleg aan de zijde van appellanten gemaakte kosten in verband met verleende rechtsbijstand. Deze kosten worden begroot op
-in totaal- f 1.420,--.
Andere voor vergoeding in de zin van artikel 8:75 van de Awb in aanmerking komende kosten zijn niet gevorderd en daarvan is de Raad ook niet gebleken.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigd de aangevallen uitspraak voorzover aangevoch¬ten;
Veroordeelt gedaagde in de hiervoor aangegeven proceskos¬ten van appellanten in eerste aanleg respectievelijk in hoger beroep tot een bedrag groot -in totaal- f 1.420,--te betalen door de gemeente Arnhem.
Aldus gegeven door mr M.I. 't Hooft als voorzitter en mr D.J. van der Vos en mr Th.M. Schelfhout als leden, in tegenwoordigheid van mr M. vam 't Klooster als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 26 november 1999.
(get.) M.I. 't Hooft.
(get.) M. van 't Klooster.
JdB
1911