R.K. Parochie X., gevestigd te B., appellante,
het Landelijk instituut sociale verzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Met ingang van 1 maart 1997 is de Organisatiewet sociale verzekeringen 1997 in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Organisatiewet sociale verzekeringen 1997 treedt het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv) in de plaats van de betrokken bedrijfsvereniging. In de onderhavige gevallen is het Lisv in de plaats getreden van de Bedrijfsvereniging voor de Gezondheid, Geestelijke en Maatschappelijke Belangen. In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan het bestuur van deze bedrijfsvereniging.
Namens appellante is mr J.P. Rutten, hoofd juridische zaken van het Bisdom Roermond, op bij beroepschrift van 4 augustus 1998 (met bijlagen) aangevoerde gronden bij de Raad in hoger beroep gekomen van een door de Arrondissementsrechtbank te Maastricht onder dagtekening 23 juni 1998 tussen partijen gegeven uitspraak, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Door gedaagde is bij schrijven van 27 januari 1999 van verweer gediend.
Bij schrijven van 24 september 1999 heeft mr Rutten, voornoemd, nadere stukken ingezonden.
Het geding is gevoegd met geding 98/6096 ALGEM behandeld ter zitting van de Raad, gehouden op 7 oktober 1999, waar appellante zich heeft doen vertegenwoordigen door
mr Rutten, voornoemd, en waar gedaagde zich heeft doen vertegenwoordigen door mr E.T.B. Lap, werkzaam bij Cadans Uitvoeringsinstelling B.V.
De Raad stelt -met partijen- vast dat het hoger beroep uitsluitend betrekking heeft op de door rechtbank uitgesproken proceskostenveroordeling.
In dat verband heeft appellante aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft nagelaten om gedaagde te veroordelen tot vergoeding van de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Ter adstructie heeft appellante naar voren gebracht dat zij als zelfstandige rechtspersoonlijkheid bezittende instelling het hoofd juridische zaken van het bisdom Roermond heeft aangezocht om haar rechtsbijstand te verlenen en dat jaarlijks een bepaald deel van haar inkomsten afgedragen dient te worden ten behoeve van de instandhouding van het apparaat van het bisdom, welk apparaat in het bisdom Roermond mede in het leven is geroepen om parochies desgewenst juridisch bij te staan. In voorkomende gevallen wordt hiervoor ook een extra bijdrage gevraagd.
In verweer heeft gedaagde aangevoerd dat parochie(s) deel uitmaken van een in een aantal opzichten (ook) professionele organisatie van het bisdom en dat derhalve niet staande kan worden gehouden dat in casu sprake is van door een derde verleende rechtsbijstand.
Ingevolge artikel 1, aanhef en onder a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (stb. 1993, 763) kan een veroordeling in de kosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) uitsluitend betrekking hebben op kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
De Raad overweegt met betrekking tot de stelling van gedaagde dat rechtsbijstand verleend door de juridische afdeling van het bisdom Roermond niet zou zijn aan te merken als door een derde verleende rechtsbijstand het volgende. Uit het feit dat de juridische afdeling van het bisdom Roermond tegen betaling van contributie, dan wel tegen betaling van extra in rekening gebrachte kosten, rechtsbijstand aan de in het bisdom gelegen parochies verleent, kan naar het oordeel van de Raad niet worden afgeleid dat de juridische afdeling van het bisdom als interne juridische dienst van deze parochies moet worden beschouwd. Voorts overweegt de Raad dat hoewel er sprake is van een hiërarchische verhouding tussen bisschop en pastoor een parochie in beginsel vrij is in haar keuze om een beroep te doen op de juridische afdeling van het bisdom, dan wel op de diensten van andere rechtshulpverleners.
Uit het vorenstaande vloeit voort dat de aangevallen uitspraak voor wat betreft de proceskostenveroordeling dient te worden vernietigd.
De Raad acht termen aanwezig gedaagde op grond van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de aan de zijde van appellante gevallen proceskosten, begroot op f 1.420,-- wegens in eerste aanleg en op f 1.420,-- wegens in hoger beroep verleende rechtsbijstand, totaal derhalve f 2.840,--. Van andere te vergoeden kosten is de Raad niet gebleken.
Tenslotte gelast de Raad, gelet op 24 en 25, eerste lid, van de Beroepswet, dat het door appellante betaalde griffierecht ten bedrage van f 630,-- aan appellante wordt vergoed.
Mitsdien wordt beslist als volgt.
De Centrale Raad van Beroep,
Vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover daarbij gedaagde is veroordeeld in de proceskosten van appellante ten bedrage van f 28,13;
Bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige;
Veroordeelt gedaagde in de proceskosten van appellante ten bedrage van in totaal f 2.840,--;
Gelast dat gedaagde aan appellante het griffierecht ten bedrage van f 630,-- vergoedt.
Aldus gegeven door mr B.J. van der Net als voorzitter en mr R.C. Schoemaker en G. van der Wiel als leden in tegenwoordigheid van R.E. Lysen als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 16 december 1999.