ECLI:NL:CRVB:1999:1
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- W. van den Brink
- G.P.A.M. Garvelink-Jonkers
- A. Beuker-Tilstra
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake afwijzing verzoek om korting op bezoldiging van ambtenaar
In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de Arrondissementsrechtbank te Utrecht, waarin zijn verzoek om de korting op zijn bezoldiging ongedaan te maken, werd afgewezen. Appellant, werkzaam als [naam functie] bij een forensisch psychiatrische observatiekliniek, had zijn werkzaamheden gestaakt wegens ziekte. De Minister van Justitie, gedaagde, had besloten om appellant met ingang van 22 maart 1991 slechts 80% van zijn bezoldiging te betalen, gebaseerd op artikel 39 van het Algemeen Rijksambtenarenreglement (ARAR). Appellant verzocht om deze korting ongedaan te maken, maar gedaagde weigerde dit, stellende dat de ziekte van appellant niet in overwegende mate haar oorzaak vond in de aard van zijn werkzaamheden.
De rechtbank verklaarde het beroep van appellant ongegrond, waarbij werd overwogen dat hoewel er sprake was van buitengewone omstandigheden, deze niet als excessief konden worden bestempeld. Appellant voerde in hoger beroep aan dat een incident met een gedetineerde in 1988 de oorzaak van zijn ziekte was. De Raad voor de Rechtspraak overwoog dat voor de beoordeling van de psychische ziekte van appellant niet alleen een oorzakelijk verband met het werk moet worden vastgesteld, maar ook dat de omstandigheden abnormaal of excessief moeten zijn geweest. De Raad concludeerde dat dit niet het geval was, en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat er onvoldoende bewijs was dat de ziekte van appellant in overwegende mate was veroorzaakt door het incident, en dat de aangevallen uitspraak bevestigd diende te worden.