ECLI:NL:CRVB:1998:ZB7979
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- J.M.A. van der Kolk-Severijns
- Ch. de Vrey
- Ch.J.G. Olde Kalter
- Rechtspraak.nl
Herbeoordeling van het vrij te laten bescheiden vermogen bij aanvraag om bijstandsuitkering
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante, die sinds 1980 een uitkering ontvangt op basis van de Algemene Bijstandswet (ABW). De Centrale Raad van Beroep bevestigt de uitspraak van de rechtbank die het beroep van appellante tegen een besluit van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Enschede ongegrond verklaarde. Appellante had in 1995 een erfenis ontvangen, waardoor haar vermogen boven het vrij te laten bescheiden vermogen uitkwam, wat leidde tot de beëindiging van haar uitkering. Na een nieuwe aanvraag in 1996 werd haar aanvraag afgewezen omdat haar vermogen opnieuw boven het vrij te laten bedrag uitkwam. Appellante betoogde dat het vrij te laten vermogen slechts eenmaal vastgesteld dient te worden, maar de Raad oordeelt dat bij een nieuwe aanvraag of wijziging in omstandigheden het vermogen opnieuw moet worden vastgesteld. De Raad concludeert dat appellante terecht als alleenstaande is aangemerkt en dat het vrij te laten vermogen correct is vastgesteld op f 9.300,--. De Raad wijst het beroep op het vertrouwensbeginsel af, omdat er geen toezeggingen zijn gedaan die gerechtvaardigde verwachtingen hebben gewekt. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd.