ECLI:NL:CRVB:1998:BJ5607
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- W. van den Brink
- H.A.A.G. Vermeulen
- W.D.M. van Diepenbeek
- Rechtspraak.nl
Bevestiging van ontslag wegens plichtsverzuim van ambtenaren in de reiniging en vegen
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van twee appellanten, medewerkers van de Dienst Stadsbeheer van de gemeente Den Haag, tegen hun ontslag wegens plichtsverzuim. De Centrale Raad van Beroep behandelt de zaak na een eerdere uitspraak van de Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage. De rechtbank had geoordeeld dat de appellanten zich schuldig hadden gemaakt aan het meenemen van bouw- en sloopafval van bedrijven, wat in strijd was met de instructies, en dat zij geld van derden hadden geaccepteerd. De rechtbank verklaarde de beroepen van appellanten ongegrond en bevestigde de opgelegde straf van onvoorwaardelijk ontslag.
De Raad voor de Rechtspraak bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat de appellanten terecht zijn ontslagen. De Raad stelt vast dat de appellanten herhaaldelijk in strijd met de voorschriften hebben gehandeld door niet-huisvuil mee te nemen en geld van derden te accepteren. De Raad verwijst naar verschillende rapportages die de misdragingen van de appellanten documenteren en concludeert dat de opgelegde disciplinaire maatregel niet onevenredig is in verhouding tot de ernst van het plichtsverzuim. De Raad gaat voorbij aan de bezwaren van appellanten over de bewijsvoering en de omstandigheden van de overtredingen, en bevestigt dat de gemeente bevoegd was om disciplinaire maatregelen te nemen.
De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep is gedaan door een collegiaal orgaan, bestaande uit de voorzitter en twee leden, en is openbaar uitgesproken op 4 juni 1998. De Raad concludeert dat de appellanten zich bewust waren van hun overtredingen en dat de sanctie van ontslag gerechtvaardigd is.