ECLI:NL:CRVB:1998:BA9492

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 juni 1998
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
97/2735 WVG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M.I. 't Hooft
  • D.J. van der Vos
  • R.A.F. de Guasco
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake proceskostenvergoeding in het kader van de Wet voorzieningen gehandicapten

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de gemeente Amstelveen, vertegenwoordigd door mr. J.J. Torres, tegen een uitspraak van de Arrondissementsrechtbank te Amsterdam. De rechtbank had het beroep van de gedaagde, vertegenwoordigd door B. Wastiaux van de Stichting Juridisch en Maatschappelijk Spreekuur, gegrond verklaard en de gemeente veroordeeld tot betaling van proceskosten aan de gedaagde. De gemeente was het niet eens met deze proceskostenveroordeling en heeft hoger beroep ingesteld.

De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn uitspraak op 5 juni 1998 geoordeeld dat er geen sprake was van beroepsmatig verleende rechtsbijstand door de Stichting, omdat niet was aangetoond dat er kosten in rekening waren gebracht aan de gedaagde. De Raad benadrukte dat voor een proceskostenvergoeding op basis van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) moet worden aangetoond dat er daadwerkelijk kosten zijn gemaakt voor rechtsbijstand. De Raad concludeerde dat de gedaagde geen kosten had gemaakt die voor vergoeding in aanmerking kwamen, en heeft de proceskostenveroordeling van de rechtbank vernietigd.

De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep is van belang voor de interpretatie van de voorwaarden waaronder proceskosten kunnen worden toegewezen, vooral in gevallen waar rechtsbijstand wordt verleend door organisaties die in beginsel geen kosten in rekening brengen. De Raad heeft de gemeente Amstelveen in het gelijk gesteld en de gedaagde veroordeeld tot restitutie van de ontvangen proceskostenvergoeding.

Uitspraak

97/2735 WVG
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
het College van Burgemeester en Wethouders van de
gemeen¬te Amstelveen, appellant,
en
[gedaagde], gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Namens appellant is mr J.J. Torres, werkzaam bij de ge¬meente Amstelveen, op bij aanvullend beroepschrift aange¬voerde gronden in hoger beroep gekomen van een door de Arrondissementsrechtbank te Amsterdam onder dagtekening 21 januari 1997 tussen partijen gewezen uitspraak, be¬treffende een geschil over een vervoersvoorziening in het kader van de Wet voorzieningen gehandicapten (WVG).
Namens gedaagde heeft de heer B. Wastiaux, werkzaam bij de Stichting Juridisch en Maatschappelijk Spreekuur (hierna: de Stichting) een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad op 13 maart 1998, waar voor appellant is verschenen
mr J.J. Torres voornoemd, terwijl gedaagde zich heeft doen vertegenwoordigen door B. Wastiaux voornoemd.
II. MOTIVERING
Bij de in rubriek I genoemde uitspraak van de Arrondisse¬mentsrechtbank te Amsterdam is het beroep van gedaagde tegen de door appellant genomen beslissing op bezwaar met betrekking tot de aanvraag om een vervoersvoorziening in het kader van de WVG door de rechtbank gegrond verklaard.
Voorts heeft de rechtbank aanleiding gezien appellant als de in het ongelijk gestelde partij krachtens artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) te veroordelen in de kosten van verleende rechtsbijstand aan gedaagde, welke zijn begroot op f 1.420,--.
Tegen deze door de rechtbank ingevolge artikel 8:75 Awb uitgesproken proceskostenveroordeling richt het hoger beroep van appellant zich.
De Raad overweegt als volgt.
Om tot een veroordeling in de proceskosten krachtens artikel 8:75 Awb te kunnen overgaan dient er sprake te zijn van beroepsmatig verleende rechtsbijstand en in rekening gebrachte kosten.
In de lijn van 's Raads uitspraak van 18 september 1996 (AB 1996, 464) worden kosten die -in beginsel- niet in rekening gebracht worden aan belanghebbenden, niet gererekend tot de aan de zijde van betrokkene gevallen proceskosten in de zin van artikel 8:75 van de Awb en het Beesluit proceskosten bestuursrecht (Bpb).
Ter zitting heeft de gemachtigde van gedaagde bevestigd dat de Stichting alleen in uitzonderingsgevallen kosten in rekening brengt aan haar cliënten en gesteld dat in casu sprake is van een dergelijk uitzonderingsgeval. Dit laatste heeft de gemachtigde van gedaagde echter naar het oordeel van de Raad op geen enkele wijze aannemelijk kunnen maken. De gedingstukken bevatten voor die stelling geen aanknopingspunten terwijl voorts niet is gebleken dat over de te maken of gemaakte kosten afspraken zijn gemaakt tussen de Stichting en gedaagde.
Weliswaar staat het forfaitaire karakter van de proceskostenregeling in beginsel een onderzoek naar de werkelijke kosten van gedaagde in de weg, maar dat betekent naar het oordeel van de Raad niet dat er in een geval als het onderhavige ruimte zou bestaan voor een proceskostenveroordeling, zelfs als niet gebleken is van enige daadwerkelijk ten laste van betrokkene gekomen kosten.
Nu derhalve niet is gebleken dat gedaagde kosten heeft gemaakt voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand als bedoeld in artikel 1 onderdeel a, van het Bpb, bestaat voor toewijzing van de proceskostenvergoeding krachtens artikel 8:75 van de Awb geen grond.
Daarom moet als volgt worden beslist.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Verklaart het beroep gegrond en vernietigt de aangevallen uitspraak voorzover aangevochten;
Veroordeelt gedaagde tot restitutie van de door haar ontvangen proceskosten¬vergoeding ter hoogte van
f 1.420,--.
Aldus gegeven door mr M.I. 't Hooft als voorzitter, mr D.J. van der Vos en mr R.A.F. de Guasco als leden, in tegenwoordigheid van mr M. van 't Klooster als griffier en in het openbaar uitgesproken op 5 juni 1998.
(get.) M.I. 't Hooft
(get.) M. van 't Klooster
RH
307