ECLI:NL:CRVB:1998:AA9001

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 juni 1998
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
97/5646 WVG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M.I. 't Hooft
  • D.J. van der Vos
  • Th.M. Schelfhout
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake aanvraag vervoersvoorziening voor gehandicapte A.

In deze zaak gaat het om een hoger beroep ingesteld door de erven van wijlen A. tegen een uitspraak van de Arrondissementsrechtbank te Zwolle van 24 april 1997. A., die in 1912 geboren is en afhankelijk is van een rolstoel en een aangepaste auto, had een verzoek ingediend voor een financiële tegemoetkoming in verband met de aanschaf van een aanhangwagen. Dit verzoek werd afgewezen door de gemeente Steenwijk, die A. eerder al een scootermobiel en andere voorzieningen had toegekend. De rechtbank oordeelde dat een aanhangwagen kan worden aangemerkt als 'een ander verplaatsingsmiddel' volgens de Verordening voorzieningen gehandicapten, maar dat dit niet automatisch leidt tot recht op vergoeding. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de afwijzing van het verzoek om een aanhangwagen terecht was. De Raad concludeerde dat de combinatie van reeds beschikbare vervoersvoorzieningen voldoende was voor A.'s mobiliteitsbehoeften, en dat er geen strikte noodzaak was voor de aanhangwagen. De Raad zag geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

97/5646 WVG
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
De erven van wijlen A., te B., appel-lanten,
en
het College van burgemeester en wethouders van de
gemeen-te Steenwijk, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Vanwege de erven van wijlen A., hierna: A., is op de daartoe bij (aanvullend) beroepschrift (met bijlagen) aange-voerde gron-den hoger beroep ingesteld tegen een door de Arrondissementsrechtbank te Zwolle tussen partij-en gewe-zen uitspraak van 24 april 1997, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend. Vanwege
A. is bij brief van 19 november 1997 (met bijla-gen) een reactie inge-zonden.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad van
27 maart 1998 waar van de zijde van appellanten niemand is ver-sche-nen. Voor gedaagde is opgetreden B. Hummel, werk-zaam bij de gemeente Steenwijk.
II. MOTIVERING
A., geboren in 1912 en door zijn handicap aangewe-zen op het gebruik van zijn (duw)rolstoel en (door hem zelf bestuurde) aangepaste auto, is op zijn verzoek bij be-sluit van 6 oktober 1995 in het kader van de Wet voor-ziening gehandicapten (WVG) door gedaagde in het genot gesteld van een voor gebruik van zijn auto aan te wenden financiele tegemoetkoming van f 1.170,-- (per 1 januari 1996: f 1.200,--) per jaar, een scootermobiel voor ge-bruik in zijn directe omgeving en, in verband daarmee, een tegemoetkoming in de oplaadkosten van f 150,-- per jaar.
Bij beslissing op bezwaar van 12 januari 1996 heeft gedaagde vastgehouden aan zijn eerdere, in voormeld primair besluit van 6 oktober 1995 tevens neergelegde, afwijzing van A.'s verzoek om -bij wijze van ver-voers-voorziening krachtens de WVG- in aanmerking te worden gebracht voor vergoeding van een aanhangwagen. A. had zo'n vervoermiddel aangeschaft teneinde de hem reeds verstrekte scootermobiel ook op verder afgele-gen bestem-mingen, zoals zijn elders wonende kinderen, te kunnen benutten.
De rechtbank heeft aangenomen dat een aanhangwagen op zich zelf kan worden aangemerkt als 'een ander verplaat-singsmiddel' in de zin van de in de aangevallen uitspraak vermelde bepalin-gen bij en krachtens de Verordening voorzieningen gehandicapten van de gemeente Steenwijk (hierna: de verordening) en dientengevolge in beginsel, dat wil zeggen indien aan de overige daarvoor geldende criteria is voldaan, vatbaar is voor verstrekking bij wijze van vervoersvoorziening in de zin van die verorde-ning.
Het in de zoëvenvermelde overweging vervatte oordeel is in hoger beroep niet aangevochten en tussen partijen niet in ge-schil. Mede gelet daarop kan -en zal- de Raad die overweging hier verder onbesproken laten.
De vervolgens rijzende vraag of A.'s verzoek om vergoe-ding van de kosten van de aanschaf van een aanhang-wagen, gelet op zijn mobiliteitsproblematiek en de hem reeds ter beschikking staande verplaatsingsmiddelen, overigens aan de bij en krachtens de WVG geldende crite-ria voldoet, is door de rechtbank, met verwijzing naar de onder reg.nrs AAW 1993/V 318 en V/597 door de Raad gewe-zen uitspraken, ontkennend beantwoord.
Bij -onder meer- deze uitspraken is door de Raad onder de vigeur van artikel 57 (oud) van de Algemene Arbeidsonge-schiktheidswet (AAW) overwogen dat het bij voorzieningen terzake vervoer buitenshuis, uitzonderingen bij dreigend sociaal isolement in geval van veraf gelegen wezenlijke contacten daargelaten, in beginsel uitsluitend gaat om een tegemoetkoming voor verplaatsingen in verband met sociale contacten in de eigen woonplaats of de directe omgeving daarvan.
Blijkens de aangevallen uitspraak is de rechtbank van oordeel dat in het onderhavige krachtens de WVG en de verordening geldende vervoersregime sprake is van een zelfde uitgangspunt, nu daarin op dat punt niet is voor-zien in een verruiming ten opzichte van artikel 57 (oud) van de AAW. Dit oordeel spoort met hetgeen in 's Raads jurisprudentie tot uitdrukking is gebracht met betrekking tot de zogenoemde ondergrens van de zorgplicht terzake vervoersvoorzieningen.
Daarvan uitgaande heeft de rechtbank vervolgens, voor zover hier van belang, de afwijzing van A.'s ver-zoek met betrekking tot de aanhangwagen in stand gelaten en het daarop betrekking hebbend inleidend beroep verwor-pen. Daartoe is onder meer overwogen:
"Toekomend aan de vraag of eiser in het onderhavige geval aanspraak zou moeten kunnen maken op verstrek-king van een aanhangwagen dan wel een tegemoetkoming in de aanschafkosten daarvan, sluit de rechtbank aan bij enkele in 1993 en 1994 gedane uitspraken van de Centrale Raad van Beroep (nummers AAW 1993/V 318 respectievelijk AAW 93/V 579) in het kader van de toepassing van de AAW. Conform hetgeen in deze uit-spraken is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat in casu, waar het gaat om de toepassing van de Wvg, vastgesteld moet worden, dat, hoewel het con-tact met zijn kinderen voor eiser ongetwijfeld een essentieel contact is, dit niet betekent, dat eiser óók voor een tegemoetkoming in de kosten van de aanschaf van een aanhangwagen in aanmerking moet worden gebracht. Daarbij dient eiser zich te reali-seren, dat de Wvg -evenals overigens eertijds de AAW- niet beoogt aan welke wens tegemoet te komen, hoe begrijpelijk die wensen ook kunnen zijn. Het gaat slechts om een zekere tegemoetkoming in de verplaatsingsproblematiek van de betrokkene. In het onderhavige geval betekent het ontbreken van een aanhangwagen niet dat eiser geen contact met zijn kinderen kan hebben. Het betekent wel, dat eiser, bij zijn kinderen logerend, zich niet zelfstandig met zijn scootermobiel kan verplaatsen. Aangenomen mag echter worden, dat, voorzover zijn vrouw dat niet zou kunnen, zijn kinderen hem behulpzaam kunnen zijn bij het gebruik van de duw-rolstoel, waarover eiser eveneens de beschikking heeft.
Blijkens verweerders schrijven d.d. 8 november 1996 kan eiser met zijn auto zijn rolstoel ingeklapt meenemen. Hoewel het zeer begrijpelijk is dat eiser ook bij zijn kinderen liever per scootermobiel zelf-standig voortbeweegt, is er onder deze omstandighe-den geen sprake van een strikte noodzaak daartoe.
De rechtbank moet dan ook concluderen dat verweerder afwijzend mocht beslissen op eisers aanvraag terzake van een aanhangwagen, zij het op enigszins andere gronden dan verweerder heeft genoemd.".
Lettend op de voorhanden -uitvoerige- gegevens, daaronder begrepen de onderzoeksbevindingen van de zijdens de GGD betrokken geneeskundige S.J. Th van Kuijk, verenigt de
Raad zich met het zojuist weergegeven oordeel van de rechtbank.
Blijvend binnen het raam van het hier van toepassing zijnde vervoersregime kan ook de Raad niet vinden dat met de aan A. ter beschikking gestelde combinatie van ver-voersvoorzieningen geen verantwoorde tegemoetkoming is geboden met betrekking tot zijn binnen voormeld kader in aanmerking te nemen verplaatsingen in zijn (directe) leefomgeving. Hoe begrijpelijk zijn wens om met de door hem verzochte voorziening tot een 'optima-lisering' van de hem reeds verstrekte vervoersmiddelen te geraken op zich zelf ook is, gelet op het vorenoverwogene kan de in geding zijnde afwijzing de rechterlijke toets doorstaan.
Hetgeen zijdens A. is aangevoerd heeft de Raad niet van het tegendeel overtuigd.
Naar in het vorenovergaande ligt besloten faalt het ingestelde hoger beroep. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling in de zin van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr M.I. 't Hooft als voorzitter, mr D.J. van der Vos en mr Th.M. Schelfhout als leden, in tegenwoordigheid van M. Nieuwenhuis als griffier en uitgesproken in het openbaar op 12 juni 1998.
(get.) M.I. 't Hooft.
(get.) M. Nieuwenhuis.