ECLI:NL:CRVB:1998:AA8745

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 maart 1998
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
96/4117 WUV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.G. Treffers
  • R.C. Schoemaker
  • G.L.M.J. Stevens
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit inzake uitkering op grond van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945

In deze zaak gaat het om een beroep van eiseres A., wonende te B., tegen een besluit van de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad. Het besluit, genomen op 29 maart 1996, betreft de vermindering van de periodieke uitkering van eiseres op basis van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945. Eiseres, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. J. Hentenaar, heeft beroep ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep, omdat zij het niet eens was met de beslissing van de verweerster. In haar aanvullend beroepschrift heeft eiseres uiteengezet waarom zij zich niet kan verenigen met het bestreden besluit.

De Centrale Raad van Beroep heeft in haar motivering vastgesteld dat de verweerster haar opvatting heeft gehandhaafd dat eiseres niet in aanmerking komt voor beperking van de vermindering van haar uitkering op basis van recht op ouderdomspensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW). De Raad heeft geoordeeld dat de verminderingsbepaling, zoals vastgelegd in artikel 19 van de Wet, gelijkelijk geldt voor mannen en vrouwen en dat er geen aanwijzingen zijn dat deze bepaling in hoofdzaak vrouwen treft. Daarom is er geen grond voor vernietiging van het bestreden besluit.

De uitspraak is gedaan op 5 maart 1998, na behandeling van de zaak op 22 januari 1998. Eiseres heeft tijdens de zitting aangevoerd dat de wijze van korting in strijd is met het nationale en internationale recht, omdat het leidt tot ongelijke behandeling van mannen en vrouwen. De Raad heeft deze grief echter niet doeltreffend geacht, omdat de bepaling van dwingendrechtelijke aard is en in overeenstemming met de doelstellingen van de Wet. De Raad heeft het beroep ongegrond verklaard.

Uitspraak

96/4117 WUV
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
A., wonende te B., eiseres,
en
de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad, verweerster.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Onder dagtekening 29 maart 1996 heeft verweerster ten aanzien van eiseres een besluit genomen dat in fotokopie aan deze uitspraak is gehecht.
Tegen dit besluit heeft mr J. Hentenaar, advocaat te Eemnes, als gemachtigde van eiseres bij de Raad beroep ingesteld. In een aanvullend beroepschrift is uiteengezet waarom eiseres zich met het bestreden besluit niet kan verenigen.
Verweerster heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting op 22 januari 1998. Aldaar is eiseres verschenen bij haar gemachtigde
mr Hentenaar voornoemd, terwijl verweerster zich heeft doen vertegenwoordigen door J.A. Groeneveld, werkzaam bij de Pensioen- en Uitkeringsraad.
II. MOTIVERING
Bij het bestreden besluit heeft verweerster gehandhaafd haar opvatting dat eiseres niet in aanmerking komt voor beperking van de vermindering van haar periodieke uitkering ingevolge de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (hierna: de Wet) uit hoofde van recht op ouderdomspensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW), in de zin als bedoeld in artikel 19, negende lid, van de Wet, zodat de verminderingsbepaling als vervat in artikel 19, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet onverkort van toepassing is.
Eiseres heeft op zichzelf niet betwist dat in dezen is gehandeld overeenkomstig het bepaalde in genoemd artikelleden, doch aangevoerd dat de in artikel 19, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet geregelde wijze van korting, voor haar geval meebrengende dat ook het AOW-
pensioen van haar echtgenoot op haar periodieke uitkering in mindering wordt gebracht, een naar nationaal en internationaal recht verboden ongelijke behandeling van mannen en vrouwen inhoudt.
Nu evenwel het bepaalde in artikel 19, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet gelijkelijk geldt voor mannen en vrouwen en ook geen enkele aanwijzing bestaat dat de onderhavige bepaling in hoofdzaak juist vrouwen treft, acht de Raad voor de aangevoerde grief geen grondslag aanwezig.
De ter zitting namens eiseres tevens nog aangevoerde grief dat de onderhavige wijze van korting in strijd is met de inmiddels in de AOW reeds geruime tijd neergelegde individualisering van uitkeringsrechten, acht de Raad evenmin doeltreffend. De hier geldende bepaling is van dwingendrechtelijke aard, terwijl bovendien uit de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 19 van de Wet blijkt dat, mede met het oog op doel en strekking van de Wet, weloverwogen is vastgesteld met welke inkomensbestanddelen van de echtgenoot - bijvoorbeeld óók inkomsten uit vermogen - rekening gehouden dient te worden.
Het in het onderhavige geval bereikte resultaat is met bedoelde weloverwogen vaststelling voorts geheel in overeenstemming.
Gezien het vorenstaande bestaat voor vernietiging van het bestreden besluit geen grond.
De Raad acht, ten slotte, geen termen aanwezig om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
Beslist wordt derhalve als volgt.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr J.G. Treffers als voorzitter en
mr R.C. Schoemaker en mr G.L.M.J. Stevens als leden, in tegenwoordigheid van P.R. Bax als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 5 maart 1998.
(get.) J.G. Treffers.
(get.) P.R. Bax.
HD
25.02
+B