ECLI:NL:CRVB:1998:3

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 januari 1998
Publicatiedatum
13 juli 2016
Zaaknummer
96/6377 AAW/WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H. Bolt
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering AAW/WAO-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid onder de 15%

In deze zaak gaat het om de weigering van een uitkering op basis van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet (AAW) en de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) aan appellant, die minder dan 15% arbeidsongeschikt werd geacht. Appellant, die sinds 19 oktober 1992 werkzaam was als algemeen medewerker, meldde zich op 8 juni 1994 ziek na een bedrijfsongeval. Het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv) weigerde op 6 juni 1995 de uitkering, omdat de mate van arbeidsongeschiktheid minder dan 15% was. De rechtbank te 's-Gravenhage verklaarde het beroep tegen dit besluit ongegrond. Appellant ging in hoger beroep, bijgestaan door zijn advocaat, en voerde aan dat zijn medische beperkingen door gedaagde waren onderschat. De Raad voor de Rechtspraak heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat de verzekeringsgeneeskundige de gezondheidstoestand van appellant op de datum in geding correct had beoordeeld. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was voor het benoemen van een medisch deskundige en dat de belemmeringen van appellant om werk te verkrijgen buiten beschouwing moesten worden gelaten bij de vaststelling van de arbeidsongeschiktheid. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het hoger beroep van appellant af.

Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R
96/6377 AAW/WAO
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
het Landelijk instituut sociale verzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Met ingang van 1 maart 1997 is de Organisatiewet sociale verzekeringen 1997 in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Organisatiewet sociale verzekeringen 1997 treedt het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv) in de plaats van de betrokken bedrijfsvereniging. In het onderhavige geval is het Lisv in de plaats getreden van de Nieuwe Algemene Bedrijfsvereniging. In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan het bestuur van deze bedrijfsvereniging.
Bij besluit van 6 juni 1995 heeft gedaagde geweigerd aan appellant in aansluiting op de verstrekking van ziekengeld met ingang van 7 juni 1995 uitkeringen krachtens de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet (AAW) en de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toe te kennen op de grond dat de mate van appellants arbeidsongeschiktheid per die datum minder dan 15% bedroeg.
De Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage heeft bij uitspraak van 12 juni 1996 het tegen dat besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Appellant is bij gemachtigde mr M.R. Mantz, advocaat te 's-Gravenhage, van die uitspraak in hoger beroep gekomen.
Vanwege gedaagde is een verweerschrift ingediend. Desverzocht heeft gedaagde een arbeidskundige rapportage overgelegd.
Van de zijde van appellant zijn op 9 en 10 december 1997 nadere stukken bij de Raad ingekomen.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad, gehouden op 19 december 1997, waar appellant in persoon is verschenen, bijgestaan door mr Mantz, voornoemd, terwijl gedaagde zich heeft laten vertegenwoordigen door
mr C.E.B. Haazen, werkzaam bij Gak Nederland B.V.
II. MOTIVERING
Appellant was sinds 19 oktober 1992 werkzaam als algemeen medewerker in het aannemersbedrijf, in dienst van [werkgever] te [vestigingsplaats]. Reeds sinds zijn jeugd is hij gehandicapt ten gevolge van een luxatie van zijn rechter heup. Na een bedrijfsongeval meldde appellant zich op 8 juni 1994 ziek met rug- en heupklachten. Terzake van die ziekmelding is door gedaagde aan appellant uitkering krachtens de Ziektewet verleend. Ter beoordeling van de belastbaarheid ten aanzien van het verrichten van arbeid is appellant onderzocht door de verzekeringsgeneeskundige
H. Hoffman. Blijkens diens rapport van 16 maart 1995 was deze op grond van zijn onderzoek en mede gelet op verkregen informatie van appellants huisarts van oordeel, dat er bij appellant sprake was van beperkingen ten aanzien van het verrichten van zware werkzaamheden. Deze beperkingen werden neergelegd in een "verwoording belastbaarheid belanghebbende" van 23 maart 1995.
Met deze beperkingen als uitgangspunt heeft de arbeidsdeskundige A.M. Zierikzee passende functies geselecteerd, waarvan de drie met de hoogste loonwaarden -te weten monteur assemblage, medewerker administratiekantoor en medewerker plantvermeerdering- blijkens het door genoemde arbeidsdeskundige opgestelde rapport van 4 april 1995 geen verlies aan verdiencapaciteit opleveren. Bij brief van 5 april 1995 heeft genoemde arbeidsdeskundige appellant van deze uitkomst in kennis gesteld.
Vervolgens heeft gedaagde bij zijn onder I vermelde besluit geweigerd aan appellant uitkeringen krachtens de AAW en de WAO toe te kennen.
In dit geding dient de vraag te worden beantwoord of dat besluit in rechte stand kan houden.
De rechtbank heeft die vraag bij de aangevallen uitspraak bevestigend beantwoord.
Blijkens hetgeen in hoger beroep is aangevoerd, is appellant van mening dat zijn medische beperkingen door gedaagde zijn onderschat en gaat zijn gezondheidstoestand er alleen maar op achteruit. Ter ondersteuning van dit standpunt heeft appellant onder meer een verklaring van zijn fysiotherapeut R.B. van den Boogaard d.d. 1 december 1997 en een brief van de gemeente Den Haag d.d. 9 juni 1997, waaruit blijkt dat aan appellant een invaliden-
parkeerkaart is verstrekt, overgelegd. Appellant heeft er voorts op gewezen, dat hij ten gevolge van zijn handicap problemen ondervindt bij het verkrijgen en behouden van werk.
De Raad overweegt als volgt.
Blijkens de gedingstukken heeft de verzekeringsgeneeskundige Hoffman, voornoemd, op basis van door hem verricht onderzoek en van bij appellants huisarts ingewonnen inlichtingen, bij appellant onder meer beperkingen aangenomen ten aanzien van zitten, staan, lopen, trappen lopen, klimmen, knielen, gebogen werken, buigen en tillen. Hetgeen van de zijde van appellant is aangevoerd, heeft de Raad niet tot de overtuiging kunnen brengen dat meergenoemde verzekeringsgeneeskundige de gezondheidstoe-stand van appellant op de datum in geding -te weten 7 juni 1995- onjuist heeft beoordeeld.
De Raad heeft dan ook geen aanleiding gezien om een medisch deskundige te benoemen voor het instellen van een onderzoek, zoals van de zijde van appellant is verzocht.
De Raad merkt voorts op dat, voor zover er in het geval van appellant sprake is van belemmeringen om de voorgehouden functies feitelijk te verkrijgen, deze omstandigheid ingevolge artikel 5, zesde lid, van de AAW en van artikel 18, zesde lid, van de WAO buiten beschouwing gelaten dient te worden bij de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid.
Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep van appellant niet kan slagen.
De Raad acht geen termen aanwezig voor toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr H. Bolt in tegenwoordigheid van J.J.B. van der Putten als griffier en uitgesproken in het openbaar op 30 januari 1998.
(get.) H. Bolt.
(get.) J.J.B. van der Putten.
AB