ECLI:NL:CRVB:1997:ZB7044

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 juli 1997
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
95/203 APPA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.G. Treffers
  • E. Heemsbergen
  • R.C. Schoemaker
  • H.R. Geerling-Brouwer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtsgeldigheid van een verzoek tot erkenning van uitkeringstijd als pensioen geldige diensttijd

In deze zaak gaat het om een geschil tussen een gewezen lid van de Tweede Kamer der Staten-Generaal, eiser, en de Minister van Binnenlandse Zaken, verweerder, over de erkenning van uitkeringstijd als voor pensioen geldige diensttijd. Eiser ontvangt een uitkering op basis van artikel 51 van de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers (Appa) en genereert daarnaast inkomen als hoogleraar in deeltijd aan de Vrije Universiteit te Amsterdam. Eiser heeft verzocht om zijn uitkeringstijd vanaf 17 mei 1994 mee te tellen als pensioen geldige tijd. Dit verzoek werd door de Minister afgewezen op basis van artikel 59a, elfde lid, in samenhang met artikel 59, zevende lid, van de Appa. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard.

De Centrale Raad van Beroep (CRvB) heeft in deze uitspraak geoordeeld dat de afwijzing van het verzoek door de Minister niet op rechtsgevolg gericht was en derhalve geen besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) vormde. De Raad concludeert dat het bezwaar van eiser tegen de afwijzing niet-ontvankelijk had moeten worden verklaard. De Raad vernietigt het bestreden besluit en verklaart het beroep gegrond. Tevens wordt bepaald dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit en dat de Staat der Nederlanden het griffierecht aan eiser dient te vergoeden.

Uitspraak

95/203 APPA
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[eiser], wonende te [woonplaats], eiser,
en
de Minister van Binnenlandse Zaken, verweerder.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Verweerder heeft onder dagtekening 16 januari 1995 ten aanzien
van eiser een besluit genomen waarvan een afschrift aan deze
uitspraak is gehecht.
Tegen dit besluit heeft eiser bij de Raad beroep ingesteld. In
een aanvullend beroepschrift (met een bijlage) is uiteengezet
waarom eiser zich met het bestreden besluit niet kan
verenigen.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Hierop heeft eiser bij brief d.d. 15 maart 1996 gereageerd.
Bij brief d.d. 10 april 1997 (met bijlage) heeft verweerder
zich nader tot de Raad doen richten.
Het geding is behandeld ter zitting van 22 mei 1997. Daar is
eiser in persoon verschenen en heeft verweerder zich doen
vertegenwoordigen door mr A.H. Langguth, werkzaam bij de
Stichting USZO Zoetermeer.
II. MOTIVERING
De Raad stelt in de eerste plaats op grond van de
gedingstukken de navolgende feiten vast.
Eiser is met ingang van 17 mei 1994 afgetreden als lid van de
Tweede Kamer der Staten-Generaal. In verband hiermee heeft
verweerder bij besluit d.d. 27 juni 1994 aan eiser ingaande 17
mei 1994 een uitkering als bedoeld in artikel 51 van de
Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers (hierna: Appa)
toegekend.
Naast deze uitkering genereert eiser inkomen als hoogleraar in
deeltijd (0.1) aan de Vrije Universiteit te Amsterdam.
Eiser heeft telefonisch aan verweerder verzocht om de
uitkeringstijd van 17 mei 1994 af te laten meetellen als voor
pensioen geldige tijd.
Verweerder heeft bij brief d.d. 13 oktober 1994 aan eiser
meegedeeld dat hij, gelet op artikel 59a, elfde lid, in
samenhang met artikel 59, zevende lid aanhef en onder a, van
de Appa, niet aan diens verzoek kan voldoen.
Het bezwaar dat eiser tegen die brief indiende, is bij het
thans bestreden besluit ongegrond verklaard.
De Raad ziet zich in de eerste plaats gesteld voor de vraag of
de brief d.d. 13 oktober 1994 een besluit bevat in de zin van
artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht
(Awb), waartegen op grond van artikel 7:1 van de Awb het
rechtsmiddel van bezwaar openstaat.
Dienaangaande overweegt de Raad als volgt.
In artikel 1:3, eerste lid, van de Awb wordt onder besluit
verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan,
inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
Hierbij geldt dat met het begrip rechtshandeling wordt
bedoeld: een handeling, gericht op rechtsgevolg.
Het verzoek van eiser waarop de brief d.d. 13 oktober 1994 het
antwoord is, strekt ten gronde ertoe om van verweerder te
vernemen dat zijn uitkeringstijd te zijner tijd bij de
regeling van zijn pensioen ingevolge de Appa voor pensioen
geldige tijd vormt.
Gezien de strekking van bedoeld verzoek van eiser is de
schriftelijke mededeling van verweerder d.d. 13 oktober 1994,
dat, op grond van te dien tijde vigerend recht, het verzoek
van eiser niet kan worden ingewilligd, niet op rechtsgevolg
gericht, zodat die schriftelijke mededeling niet een besluit
is in de zin van artikel 1:3 van de Awb.
In dit verband neemt de Raad in het bijzonder in aanmerking
dat ingevolge artikel 110 van de Appa de voor pensioen geldige
diensttijd eerst in een beschikking tot toekenning van
pensioen wordt vastgesteld.
Het voorgaande brengt mee dat tegen de brief van verweerder
d.d. 13 oktober 1994 geen bezwaar openstond als bedoeld in
artikel 7:1 van de Awb.
Mitsdien had verweerder bij het bestreden besluit het bezwaar
van eiser tegen bedoelde brief niet-ontvankelijk dienen te
verklaren.
De Raad komt tot de slotsom dat het bestreden besluit wegens
strijd met artikel 7:1 in samenhang met artikel 1:3 van de Awb
moet worden vernietigd.
De Raad zal toepassing geven aan artikel 8:72, vierde lid, van
de Awb op een wijze zoals in rubriek III van deze uitspraak is
vermeld.
De Raad is, ten slotte, niet gebleken van kosten, aan de zijde
van eiser in beroep gevallen, die met toepassing van artikel
8:75 van de Awb voor vergoeding in aanmerking komen.
De Raad beslist als volgt.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Verklaart het beroep gegrond;
Vernietigt het bestreden besluit;
Verklaart het bezwaar dat eiser heeft ingediend tegen de brief
van verweerder d.d. 13 oktober 1994 niet-ontvankelijk;
Bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het
vernietigde bestreden besluit;
Gelast de Staat der Nederlanden aan eiser het griffierecht ad
f 200,-- te vergoeden.
Aldus gegeven door mr J.G. Treffers als voorzitter en
mr R.C. Schoemaker en mr H.R. Geerling-Brouwer als leden, in
tegenwoordigheid van E. Heemsbergen als griffier, en
uitgesproken in het openbaar op 3 juli 1997.
(get.) J.G. Treffers.
(get.) E. Heemsbergen.
HD
17.06
+B