ECLI:NL:CRVB:1996:ZB6477

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 november 1996
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
95/765 SPW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
  • J.G. Treffers
  • J.P. Schieveen
  • G.L.M.J. Stevens
  • H.R. Geerling-Brouwer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid Centrale Raad van Beroep inzake pensioenreglementen en overgangsrecht

In deze zaak gaat het om de vraag of de Centrale Raad van Beroep bevoegd is om kennis te nemen van een beroep dat is ingesteld door eiser A. tegen een besluit van de Stichting Spoorwegpensioenfonds. Eiser ontving per 1 januari 1990 een ouderdomspensioen op basis van de Spoorwegpensioenwet (SPW), die per 1 januari 1994 is ingetrokken door de Wet privatisering Spoorwegpensioenfonds. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen een wijziging van zijn pensioen per 1 februari 1994, maar de Raad oordeelt dat de pensioenspecificatie en het bestreden besluit geen beslissingen zijn in de zin van artikel 32 van de Wet. Hierdoor is de Raad niet bevoegd om van het beroep kennis te nemen; deze bevoegdheid ligt bij de burgerlijke rechter. De Raad oordeelt dat de opvatting van verweerder, dat de Raad toch bevoegd zou zijn omdat het pensioen voor 1 januari 1994 is vastgesteld, niet in overeenstemming is met de dwingende bepalingen van artikel 32 van de Wet. De Raad gelast de Stichting Spoorwegpensioenfonds om het griffierecht van 200 gulden aan eiser terug te betalen, aangezien eiser op aanwijzing van verweerder zijn beroep bij de Raad heeft ingesteld.

Uitspraak

95/765 SPW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
A., wonende te B., eiser,
en
het bestuur van de Stichting Spoorwegpensioenfonds, verweerder.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Verweerder heeft op 12 april 1995 ten aanzien van eiser
een besluit vastgesteld waarvan een afschrift aan deze
uitspraak is gehecht.
Tegen dat besluit heeft eiser op in een aanvullend beroepschrift
uiteengezette gronden bij de Raad beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief d.d. 13 maart 1996 heeft verweerder nog een
stuk aan de Raad ingezonden.
Bij brief d.d. 2 mei 1996 is namens verweerder geantwoord
op een hem namens de Raad schriftelijk gestelde vraag.
Bij brief d.d. 22 juli 1996 heeft eiser de gronden van
het beroep nader aangevuld.
Het geding is behandeld ter zitting van 10 oktober 1996.
Daar is eiser in persoon verschenen en heeft verweerder
zich heeft doen vertegenwoordigen door mr E.T.M. Stoop,
werkzaam bij de Stichting Spoorwegpensioenfonds.
II. MOTIVERING
De Raad stelt op grond van de gedingstukken de volgende feiten vast.
De directie van het voormalige Spoorwegpensioenfonds
heeft aan eiser, die is geboren in 1925, met
ingang van 1 januari 1990 een ouderdomspensioen op grond
van de toenmalige Spoorwegpensioenwet verleend.
Die wet is bij Wet van 15 december 1993, Stb. 1994, 680,
(Wet privatisering Spoorwegpensioenfonds, verder: de Wet)
met ingang van 1 januari 1994 ingetrokken. Het pensioen
van eiser komt sindsdien ten laste van de Stichting
Spoorwegpensioenfonds, gebaseerd op een pensioenreglement
dat valt onder het bereik van de Pensioen- en Spaarfondsenwet.
Eiser heeft bij brief d.d. 6 maart 1994 bij verweerders
fonds bezwaar gemaakt tegen een schriftelijke
specificatie van zijn ouderdomspensioen per 1 februari
1994, verzonden op 28 februari 1994, houdende wijziging
van het pensioen in verband met het opengevallen recht
van eisers echtgenote op een pensioen ingevolge de
Algemene Ouderdomswet.
Dit bezwaar is bij het thans bestreden besluit ongegrond verklaard.
Aangezien, zoals reeds vastgesteld, de
Spoorwegpensioenwet met ingang van 1 januari 1994 is
ingetrokken, ziet de Raad zich in de eerste plaats
gesteld voor de vraag of hij in absolute zin bevoegd is
van het beroep van eiser kennis te nemen.
Het antwoord op die vraag is gelegen in artikel 32 van de Wet.
Op grond van de verschillende onderdelen van dat
voorschrift luidt het antwoord bevestigend, indien het
gaat om beslissingen in de zin van de artikelen S 1 en S
2 van de Spoorwegpensioenwet die voor 1 januari 1994 zijn
genomen, om beslissingen van verweerder die genomen zijn
op grond van het eerste en tweede lid van artikel 32,
alsook om besluiten van verweerder die genomen zijn naar
aanleiding van verzoeken of aanvragen die voor 1 januari
1994 zijn gedaan.
De Raad stelt op grond van de feiten vast dat de
pensioenspecificatie, waartegen bezwaar, noch het
bestreden besluit beslissingen of besluiten zijn als
bedoeld in artikel 32 van de Wet.
Daarom heeft de Raad niet de bevoegdheid van het beroep
van eiser kennis te nemen. Hieraan voegt de Raad, gegeven
het bepaalde in artikel 8:71 van de Algemene wet
bestuursrecht (Awb), toe dat deze bevoegdheid de
burgerlijke rechter toekomt.
De opvatting van verweerder, dat de Raad in dezen toch
absoluut competent is reeds omdat het ten gronde gaat om
een ouderdomspensioen dat in de tijd voor 1 januari 1994
is vastgesteld, verdraagt zich niet met - het dwingend
recht bevattende - artikel 32 van de Wet.
Aangezien eiser op aanwijzing van verweerder zijn beroep
bij de Raad heeft ingesteld, acht de Raad het geraden, op
grond van artikel 8:74 van de Awb de Stichting
Spoorwegpensioenfonds te gelasten aan eiser het in dezen
betaalde griffierecht te vergoeden.
Van kosten die voor vergoeding op grond van artikel 8:75
van de Awb in aanmerking komen, is de Raad niet gebleken.
De Raad beslist als volgt.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Verklaart zich onbevoegd om van het beroep van eiser
kennis te nemen;
Gelast de Stichting Spoorwegpensioenfonds aan eiser het
betaalde griffierecht ad f 200,-- terug te betalen.
Aldus gegeven door mr J.G. Treffers als voorzitter en
mr G.L.M.J. Stevens en mr H.R. Geerling-Brouwer als
leden, in tegenwoordigheid van J.P. Schieveen als
griffier, en uitgesproken in het openbaar op 21 november 1996.
(get.) J.G. Treffers.
(get.) J.P. Schieveen.
HD
30.1
+B