ECLI:NL:CRVB:1995:ZB3038
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- H.C. Cusell
- C.G.L. Plomp
- M.M. van Maurik
- Rechtspraak.nl
Verrekening van een vordering jegens een overleden uitkeringsgerechtigde met aan de echtgenote toekomende overlijdensuitkering
In deze zaak gaat het om de verrekening van een vordering jegens een overleden uitkeringsgerechtigde met een aan zijn echtgenote toekomende overlijdensuitkering. De Centrale Raad van Beroep heeft op 31 mei 1995 uitspraak gedaan in hoger beroep, waarbij de eerdere uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Arnhem werd bevestigd. De zaak begon toen het bestuur van de Bedrijfsvereniging voor de Bouwnijverheid een vordering van f 22.525,- terugvorderde van de overleden [naam echtgenoot] wegens onverschuldigd betaalde uitkering op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). De rechtbank had eerder de beslissing van de bedrijfsvereniging vernietigd, waarna de bedrijfsvereniging in hoger beroep ging.
Tijdens de zitting op 31 augustus 1994 werd de zaak behandeld, waarbij de eiser werd vertegenwoordigd door mr. M.A.B. Vogt en de gedaagde in persoon verscheen, bijgestaan door mr. ir A.F. van Dam. De behandeling werd uitgesteld en op 26 april 1995 voortgezet. De Raad oordeelde dat de vordering van de bedrijfsvereniging niet kon worden verrekend met de overlijdensuitkering die aan de echtgenote toekwam. De Raad stelde dat de wetgeving en de doelstellingen van de WAO niet toestaan dat een overlijdensuitkering wordt verrekend met een schuld van de overledene. De Raad verwees ook naar relevante artikelen uit het Burgerlijk Wetboek die de mogelijkheid van verrekening beperken.
De Raad bevestigde de eerdere uitspraak en veroordeelde de bedrijfsvereniging in de proceskosten van de gedaagde, die op f 773,74 werden begroot. De uitspraak werd openbaar uitgesproken door mr. H.C. Cusell, met de andere rechters en de griffier aanwezig.