ECLI:NL:CRVB:1994:ZB5107

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 oktober 1994
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
AW 93/242
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de weigering van bevordering en benoeming van een ambtenaar in het kader van reorganisatieplannen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van eiser A. tegen de beslissing van de Korpsbeheerder van de politieregio Amsterdam-Amstelland, die weigerde eiser te bevorderen naar schaal 9 en hem niet definitief te benoemen in de functie van chef beheer X. Eiser was sinds 1 december 1986 belast met de waarneming van deze functie, maar de definitieve invulling van de functie bleef uit vanwege voorgenomen reorganisatieplannen bij de dienst Y. Eiser had eerder al een waarnemingstoelage ontvangen, maar de reorganisatieplannen waren niet afgerond en nieuwe plannen waren in de maak. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat het bestreden besluit niet berust op een redelijke belangenafweging. De Raad stelt dat gedaagde meer gewicht had moeten toekennen aan eisers belang bij een definitieve benoeming, gezien de langdurige waarneming en het uitblijven van besluitvorming over de reorganisatie. De Raad vernietigt de eerdere uitspraak en verklaart het bestreden besluit nietig, waarbij gedaagde wordt opgedragen een nieuw besluit te nemen en wordt veroordeeld tot vergoeding van proceskosten aan eiser.

Uitspraak

AW 1993/242
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
A., wonende te B., eiser,
en
de Korpsbeheerder van de politieregio Amsterdam-Amstelland, in dit geding
rechtsopvolger van de Burgemeester van de gemeente Amsterdam, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Namens eiser is op daartoe bij aanvullend beroepschrift aangevoerde gronden
hoger beroep ingesteld tegen de door de Arrondissementsrechtbank te
Amsterdam op 4 maart 1993 onder nr. AW 91/1314/14 gegeven uitspraak,
waarnaar hierbij wordt verwezen.
Namens gedaagde is een schriftelijke reactie op het beroepschrift aan de
Raad gezonden.
Desgevraagd zijn nadere stukken verstrekt.
Het geding is behandeld ter terechtzitting van 29 september 1994, waar eiser
in persoon is verschenen, bijgestaan door mr. P.W.M. Huisman, advocaat te
Amsterdam, en waar gedaagde zich heeft laten vertegenwoordigen door
mr. Th. Tanja, werkzaam bij gedaagdes organisatie.
II. MOTIVERING
Met ingang van 1 januari 1994 is de Algemene wet bestuursrecht in werking
getreden en de Ambtenarenwet 1929 - sindsdien geheten Ambtenarenwet -
gewijzigd. De in dit kader gegeven wettelijke regels van overgangsrecht
brengen echter mee dat op het onderhavige hoger beroep moet worden
beslist met toepassing van het procesrecht zoals dat luidde vóór 1 januari
1994, behoudens wat betreft de mogelijkheid van vergoeding van proceskosten
als geregeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
Onder verwijzing naar de aangevallen uitspraak voor een meer uitgebreide
weergave van de in dit geding van belang zijnde feiten volstaat de Raad
thans met vermelding van het volgende:
Eiser, hoofdopzichter in de functie van hoofd X. bij de
dienst Y. (schaal 8), is met ingang van 1 december 1986
belast met de waarneming van de functie van zijn directe chef, de functie
van chef beheer X. (schaal 9). Ter zake van evenbedoelde
waarneming is eiser bij besluit van 4 mei 1988 met ingang van 1 december
1986 een waarnemingstoelage toegekend onder bepaling dat die toelage wordt
verleend tot uiterlijk het moment waarop de geplande reorganisatie bij de
dienst Y. zal worden geëffectueerd.
De chef dienst Y. heeft de dienstleiding op 23 juni 1989
verzocht eiser te bevorderen naar schaal 9. Toen een reactie daarop
uitbleef heeft eiser op 7 juli 1990 en 15 november 1990 eenzelfde verzoek
gedaan. In reactie daarop is bij besluit van 11 maart 1991 geweigerd eiser
te benoemen in de door hem bij wijze van waarneming uitgeoefende functie
en hem te bevorderen naar schaal 9. Een en ander onder overweging dat de
ten tijde van het bestreden besluit voorgenomen reorganisatie van de dienst
Y., waarbij naar het zich liet aanzien de functie van chef
beheer X. zou komen te vervallen, nog niet was afgerond.
Eisers beroep tegen het besluit van 11 maart 1991 is bij de aangevallen
uitspraak ongegrond verklaard.
In hoger beroep heeft eiser zich op het standpunt gesteld dat, waar de
afronding van de reorganisatie van de dienst Y. op zich liet
wachten, hem gelet op dat tijdsverloop de gevraagde bevordering naar schaal
9, al dan niet met benoeming in de functie van chef beheer X.,
niet langer kan worden onthouden.
De Raad overweegt het volgende:
Eiser is per 1 december 1986 belast met de waarneming van de per die datum
vacerende functie van zijn directe chef omdat definitieve vervulling van
die vacature in het licht van de - toen - bestaande reorganisatieplannen
met betrekking tot de dienst Y. niet opportuun werd geacht.
Uit de beschikbare gegevens is de Raad niet gebleken dat - voor zover hier
van belang - de functie van chef beheer X. op en na 1 december
1986 relevante wijziging heeft ondergaan en eiser die functie niet steeds
volledig en naar behoren heeft waargenomen.
De reorganisatieplannen, tegen de achtergrond waarvan is besloten eiser te
belasten met de waarneming van de functie van zijn chef en hem te dier zake
een waarnemingstoelage toe te kennen, zijn niet tot een afronding
gekomen en zijn in 1989/1990 vervangen door nieuwe reorganisatievoornemens.
Bij het bestreden besluit is eiser de door hem gewenste bevordering
geweigerd onder verwijzing naar die nieuwe reorganisatieplannen en de op
grond daarvan mogelijke organisatiewijzigingen.
De Raad is van oordeel dat het bestreden besluit niet berust op een
redelijke belangenafweging. Naar zijn opvatting had niet kunnen worden
volstaan met het vooropstellen van gedaagdes belangen bij die nieuwe
(overigens ten tijde van de zitting van de Raad weer herziene en nog
steeds niet geëffectueerde) reorganisatievoornemens. Daardoor is naar het
oordeel van de Raad miskend dat in casu sprake was van een reeds zeer
geruime tijd bestaande situatie waarin definitieve besluitvorming over en
effectuering van (gewijzigde) reorganisatie-plannen als maar uitbleef.
Onder die omstandigheden gaat het naar de opvatting van de Raad niet aan,
zoals bij het bestreden besluit is geschied, de voor de ambtenaar aan een
onvoltooid reorganisatieproces klevende negatieve consequenties ten laste
van die ambtenaar te laten als zou het gaan om een (eerste) volgens plan
verlopend reorganisatievoornemen. Het aan de (gewijzigde)
reorganisatieplannen toe te kennen gewicht ten opzichte van de belangen van de
individuele ambtenaar had in die situatie dienen te worden gerelativeerd.
Gedaagde had naar de opvatting van de Raad in het onderhavige geval dan ook
meer gewicht moeten toekennen aan eisers belang bij wijziging van de
langdurige waarneming in een definitieve benoeming in de betrokken
functie onder toekenning van de daaraan verbonden bezoldiging. De Raad
heeft hierbij tevens laten wegen dat gedaagdes gemachtigde ter zitting
heeft verklaard dat gedaagde in beginsel van opvatting is dat waarneming
niet langer dient te duren dan maximaal een tot anderhalf jaar, en voorts
dat niet enig (ander) belang van gedaagde naar voren is gebracht dat zich
tegen bevordering van eiser zou verzetten.
Gelet op het voorgaande moet worden geconstateerd dat de aangevallen
uitspraak niet in stand kan blijven en het bestreden besluit alsnog nietig
dient te worden verklaard. In de gegeven omstandigheden ziet de Raad
aanleiding gedaagde te veroordelen tot vergoeding van een bedrag groot f
1.420,- aan kosten wegens aan eiser verleende rechtsbijstand en
f 119,20,- als overige kosten, derhalve f 1.539,20 in totaal. Beslist wordt dan
daarom als volgt:
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het bestreden besluit alsnog nietig;
Bepaalt dat gedaagde een nieuw besluit dient te nemen met inachtneming van
het in deze uitspraak overwogene;
Veroordeelt gedaagde in de proceskosten van eiser tot een bedrag groot f
1539,20, te betalen door de politieregio Amsterdam-Amstelland.
Aldus gegeven door mr. H. Bekker als voorzitter en
mr. H.A.A.G. Vermeulen en mr. W.D.M. van Diepenbeek als leden, in
tegenwoordigheid van mr. A.H. Beijer als griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 20 oktober 1994 door voornoemde voorzitter,
in tegenwoordigheid van voornoemde griffier.
(get.) H. Bekker.
(get.) A.H. Beijer.