ECLI:NL:CRVB:1992:AK9553
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- C. van der Meer
- M.C. W.
- M.C.M. L.
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake ziekengeld en arbeidsongeschiktheid van gedaagde in verband met medische onderzoeken
In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door het bestuur van de BV voor Detailhandel, Ambachten en Huisvrouwen tegen de beslissing van de Raad van Beroep te Amsterdam. De zaak betreft de weigering van ziekengeld aan gedaagde, die per 3 augustus 1988 arbeidsongeschikt werd verklaard. Eiser heeft gedaagde in kennis gesteld van zijn beslissing om geen ziekengeld toe te kennen, omdat gedaagde niet arbeidsongeschikt zou zijn. Subsidiair werd gesteld dat gedaagde ziekengeld geheel geweigerd kon worden op basis van de Ziektewet voor de periode van 19 september 1988 tot 7 november 1988.
De Raad van Beroep heeft de beslissing van eiser vernietigd en bepaald dat eiser een nieuwe beslissing moest nemen over de aanspraak van gedaagde op uitkering. Eiser heeft hiertegen hoger beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 15 januari 1992 is de zaak behandeld, waarbij eiser werd vertegenwoordigd door mr. M.C. W. en gedaagde door zijn gemachtigde mr. M.C.M. L.
In hoger beroep was enkel de subsidiaire grond van de beslissing in geschil. Eiser stelde dat gedaagde ook in de genoemde periode arbeidsongeschikt was. De Raad concludeert dat gedaagde zich niet kon vervoegen voor het medisch onderzoek in Nederland vanwege een verklaring van de CNSS, die aangaf dat gedaagde niet in staat was om te reizen. De Raad oordeelt dat eiser niet bevoegd was om ziekengeld te weigeren op de door hem aangevoerde gronden, omdat gedaagde niet laakbaar had gehandeld door niet te verschijnen voor het onderzoek. De uitspraak van de Raad van Beroep wordt bevestigd, en er wordt een recht van ƒ 200 aan eiser opgelegd.