ECLI:NL:CRVB:1985:AK2688

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 december 1985
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AW 1984/B 206
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • Centrale Raad van Beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Functiewaardering en gelijkheidsbeginsel in ambtenarenrechtelijke context

In deze zaak gaat het om een geschil tussen eiser P, werkzaam als tekenaar bij de gemeente Katwijk, en het College van Burgemeester en Wethouders van die gemeente. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen de waardering van zijn functie, die door de gemeente was ingedeeld in hoofdfunctieklasse II. Eiser stelt dat zijn werkzaamheden, met name die onder het onderdeel 'uitbreidingsplannen', voldoen aan de criteria voor indeling in hoofdfunctieklasse III. De gemeente heeft het bezwaar ongegrond verklaard, waarna eiser in beroep ging bij het Ambtenarengerecht, dat zijn beroep eveneens ongegrond verklaarde. Eiser heeft vervolgens hoger beroep ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Tijdens de zitting op 19 november 1985 is eiser verschenen, bijgestaan door een juridisch medewerkster van de Bond van Technische Ambtenaren. De gemeente werd vertegenwoordigd door ambtenaren van de afdeling Personeelszaken. De Raad heeft de argumenten van eiser tegen de indeling in hoofdfunctieklasse II beoordeeld. De Raad concludeert dat de indeling op voldoende gronden berust, waarbij het zwaartepunt van de functie ligt bij tekenwerk en aanverwante werkzaamheden. De Raad oordeelt dat de door eiser aangevoerde argumenten, waaronder een eerdere waardering en vergelijkbare functies, niet voldoende zijn om de indeling in hoofdfunctieklasse II te betwisten.

De Raad bevestigt de eerdere uitspraak en merkt op dat de motivering van die uitspraak summier is, maar niet in strijd is met enige wet of beginsel van behoorlijk bestuur. De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep is daarmee een bevestiging van de eerdere beslissing van de gemeente.

Uitspraak

AW 1984/B 206
Centrale Raad van Beroep
Uitspraak
Uitspraak in het geding tussen:
P, wonende te K, eiser,
en
het College van Burgemeester en Wethouders der gemeente Katwijk, gedaagde.
I. Ontstaan en loop van het geding
Bij schrijven van 18 mei 1982 heeft gedaagde aan eiser mededeling gedaan van de uitkomst van de waardering van zijn functie, tekenaar op de tekenkamer van de dienst Gemeentebedrijven van gedaagdes gemeente. Het door eiser daartegen gemaakte bezwaar heeft gedaagde bij besluit van 27 september 1982 ongegrond verklaard.
Het namens eiser bij het Ambtenarengerecht te 's-Gravenhage tegen dit besluit ingestelde beroep is bij uitspraak van 14 juni 1984 ongegrond verklaard.
Op de bij aanvullend beroepschrift aangevoerde gronden is tegen die uitspraak hoger beroep ingesteld bij de Raad.
Het geding is behandeld ter terechtzitting van de Raad van 19 november 1985, waar eiser is verschenen in persoon, bijgestaan door mr. C. A. Paul, juridisch medewerkster van de Bond van Technische Ambtenaren te Alphen aan den Rijn, en waar voor gedaagde zijn opgetreden P. J. den Hoed en J. P. van der Burg, ambtenaren van de afdeling Personeelszaken van gedaagdes gemeente.
II. Motivering
Eisers grieven tegen het bestreden besluit betreffen in de eerste plaats de indeling van zijn functie in de hoofdfunctieklasse II. Volgens hem voldoen de in de betrokken functiebeschrijving genoemde werkzaamheden in het algemeen en met name ook die, vermeld onder het onderdeel 'uitbreidingsplannen', aan de omschrijving van de hoofdfunctieklasse III, zoals vervat in het als bijlage A bij de Regeling Functiewaardering 1981 van gedaagdes gemeente gevoegde functiewaarderingssysteem.
Naar 's Raads oordeel kan evenwel niet worden gezegd dat een indeling in hoofdfunctieklasse II - vergezeld van de in casu toegekende maximale score van 4 punten voor het aspect functionele vorming - op onvoldoende gronden berust, zijnde dit de terughoudende toetsingsmaatstaf die de Raad in gevallen als het onderhavige hanteert. Daarbij laat de Raad met name wegen dat blijkens de in de functiebeschrijving vermelde percentages van de onderscheiden functiebestanddelen het zwaartepunt van de functie duidelijk ligt bij tekenwerk en daarmee direct verband houdende werkzaamheden. Dat een en ander van een zodanige inhoud en een zodanig gehalte is dat hiermee slechts een indeling in klasse III zou corresponderen acht de Raad zeker niet aangetoond. De omstandigheid dat - naar ook gedaagde heeft erkend - de aan het onderdeel 'uitbreidingsplannen' verbonden werkzaamheden wel naar een klasse III-niveau tenderen kan ook de Raad niet tot een ander oordeel leiden nu het hier om een klein deel van de totale functie-inhoud gaat en dit als zodanig niet als kenmerkend voor de functie moet of kan worden beschouwd. Dit geldt ook voor het vervangen van de chef van de tekenkamer; een vervanging welke de Raad niet vermag te zien als een die de functie formeel en materieel in een relevant ander licht plaatst.
Eisers beroep op een door hem overgelegde (overigens van voor 1981 daterende) advertentie moet voorts reeds falen nu daarin het diploma-MTS niet als een (absolute) functie-eis staat vermeld, maar wordt gesproken over een 'bij voorkeur' in het bezit zijn van een dergelijk of gelijkwaardig diploma.
Tot een gelijk oordeel komt de Raad voor wat betreft het namens eiser in dit verband en in algemene zin gedane beroep op enige 'andere tekenaars-functies' bij gedaagdes gemeente, die wel in hoofdfunctieklasse III zijn ingedeeld. Bij lezing van de zich onder de gedingstukken bevindende beschrijvingen van de functies waarop eiser kennelijk doelt, moet de Raad constateren dat deze, voor zover ingedeeld in klasse III, niet kunnen worden aangemerkt als functies van een zodanig gelijke of vergelijkbare inhoud dat zij als uitgangspunt kunnen dienen voor een beroep op het gelijkheidsbeginsel. Daarbij kan de Raad in het midden laten de namens gedaagde ter zitting genoemde omstandigheid dat het ten aanzien van die functies gaat om waarderingen, die in een eerder stadium (te weten 1978) hebben plaatsgevonden en achter de juistheid waarvan gedaagde thans in bepaalde opzichten vraagtekens plaatst.
Ook eisers functie werd reeds in 1978 gewaardeerd. Naar het resultaat van die waardering verwijst hij thans voor wat betreft de destijds voor het aspect 'contact' toegekende score van 2 punten tegenover - nu - 1 punt. Het enkele feit dat bij een eerdere waardering op een bepaald onderdeel een hogere score in de vorm van een punt meer is toegekend kan er niet toe leiden dat een lagere score bij een latere, nieuwe waardering reeds uit dien hoofde als onjuist of onhoudbaar moet worden aangemerkt. Een nieuwe waardering kan in zoverre een zeker 'risico' inhouden. Hetgeen van de zijde van eiser ten aanzien van dit aspect is gesteld biedt de Raad onvoldoende basis voor de conclusie dat gedaagde gehouden was in zoverre niet af te wijken van de eerdere waardering. De - ook hier maatgevend te achten - inhoud van de functiebeschrijving geeft hiervoor, bezien in het licht van de in het systeem vermelde criteria, bepaald onvoldoende aanknopingspunten.
Hetgeen door of namens eiser overigens nog is aangevoerd heeft de Raad tenslotte evenmin kunnen leiden tot het oordeel dat de onderhavige waardering op onvoldoende gronden berust. Nu hem ook van strijd met enig algemeen verbindend voorschrift of algemeen beginsel van behoorlijk bestuur niet is gebleken moet de aangevallen uitspraak worden bevestigd, waarbij hij - in zoverre met eiser - nog opmerkt dat de motivering van die uitspraak wel zeer summier is.
III. Beslissing
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende in naam der Koningin!
Bevestigt de aangevallen uitspraak.