Beoordeling van het geschil in hoger beroep
1. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Grondkamer gaat, indien hoger beroep wordt ingesteld van een beschikking van de grondkamer betreffende een herziening van de pachtprijs van land en in het grondkamerdossier zich een eerdere onherroepelijke op een taxatierapport van deskundigen van de grondkamer gebaseerde herzieningsbeschikking van die grondkamer bevindt, de Centrale Grondkamer in hoger beroep uit van die onherroepelijke herzieningsbeschikking1. De Centrale Grondkamer heeft ook geoordeeld dat dit alleen geldt in die gevallen waarin sprake is van nadien ongewijzigde (productie)omstandigheden van het desbetreffende land2.
Op de regel dat een dergelijke eerdere onherroepelijke herzieningsbeschikking tot uitgangspunt wordt genomen, heeft de Centrale Grondkamer een uitzondering aanvaard in een geval waarin zo’n onherroepelijke herzieningsbeschikking op onjuiste uitgangspunten was gebaseerd3. In dat geval was
1. Centrale Grondkamer 2 september 2013, GP 11.683 en 11.684, TvAR 2014/5750
2 Centrale Grondkamer 20 december 2011, GP 11.681, TvAR 2012/5695
3 Centrale Grondkamer 2 september 2013, GP 11.683 en 11.684, TvAR 2014/5750
in de onherroepelijke herzieningsbeschikking geen onderscheid gemaakt tussen de voor landbouw en bijzondere teelten respectievelijk voor de teelt van bloembollen verpachte gedeelten, terwijl dat wel had gemoeten.
2. De vraag die de Centrale Grondkamer nu moet beantwoorden is of bij de beoordeling van het herzieningsverzoek van de pachter de onherroepelijke herzieningsbeschikking van de grondkamer voor Limburg van 26 oktober 1994 tot uitgangspunt moet worden genomen of dat die beschikking op onjuiste uitgangspunten is gebaseerd en daarom niet tot uitgangspunt moet worden genomen.
3. Ter toelichting op zijn stelling dat die herzieningsbeschikking is gebaseerd op onjuiste uitgangspunten, heeft de pachter aangevoerd dat het bijbehorende taxatierapport onjuist is. Hij heeft daartoe het volgende gesteld, kort gezegd:
4. in het taxatierapport is het gepachte omschreven als:
“…Lössgrond vermengd met kleefaarde en iets kiezel. Matige vochttoestand. Hellend en golvend gelegen met in perceel een halfbegroeide graft, redelijke kavelvorm en ontsluiting”;
5. het gepachte heeft geen “redelijke” kavelvorm, maar een bijzonder ongunstige kavelvorm met veel hoeken;
6. de constatering dat de teellaag bestaat uit lössgrond is onvoldoende geduid; er is sprake van slechts een dunne teellaag, wat deskundigen destijds en nu eenvoudig (hebben) kunnen waarnemen;
7. er is geen sprake van “iets kiezel”, maar van een hoge concentratie stenen, terwijl er ook een mergelkop is waarover in het taxatierapport niets wordt vermeld;
8. het gepachte is inderdaad hellend en golvend gelegen, maar er is sprake van een forse hellingshoek (noordhelling), waardoor, in combinatie met de droogdalen, op het gepachte regelmatig erosie en sedimentatie ontstaat; die gevolgen staan niet in het taxatierapport vermeld, zodat niet kenbaar is of daarmee rekening is gehouden; vanwege die risico’s bestaat ongeveer 2 ha van het gepachte uit onscheurbaar grasland;
9. er zijn meerdere graften aanwezig, aan de zuidzijde en dus met veel schaduwwerking tot gevolg.
4. De Centrale Grondkamer is van oordeel dat deze gestelde omstandigheden betrekking hebben op de waardering door de deskundigen en dat uit die omstandigheden, zonder toelichting, die ontbreekt, niet volgt dat sprake is van na de taxatie gewijzigde (productie)omstandigheden van het desbetreffende land. Dat de herzieningsbeschikking uit 1994 op onjuiste uitgangspunten is gebaseerd, is onvoldoende toegelicht. Er moet dan ook van die beschikking worden uitgegaan.
5. In de bezwaren van partijen tegen de beschikking van de grondkamer ziet de Centrale Grondkamer aanleiding te bepalen dat deskundigen, op een nog vast te stellen datum en tijdstip, onderzoek moeten doen naar de pachtwaarde van het verpachte. De deskundigen moeten een concept-rapport aan partijen sturen waarop partijen mogen reageren. Daarna moeten de deskundigen een definitief rapport naar de Centrale Grondkamer sturen.
6. De Centrale Grondkamer vraagt de deskundigen bij hun onderzoek:
een berekening van de pachtwaarde te maken uitgaande van de herzieningsbeschikking van 26 oktober 1994;
rekening te houden met de normen zoals die golden op de datum van de indiening van het herzieningsverzoek door de pachter bij de grondkamer (6 juni 2019).
7. Anders dan de pachter betoogt, kan de toepasselijkheid van de zogenoemde bandbreedteregeling van artikel 2a Pachtprijzenbesluit 2007 bij de herziening van de tegenprestatie door de grondkamer (en in hoger beroep de Centrale Grondkamer) er wel toe leiden dat de pachtprijs zal bewegen binnen de bandbreedte van 20% (10% minus en 10% plus) ten opzichte van de zogenoemde regionorm. In het door de pachter aangehaalde Verslag van een algemeen overleg van de vaste commissie voor Economische Zaken, Landbouw en Innovatie op 16 december 20104 leest de Centrale Grondkamer onvoldoende aanknopingspunten voor een andersluidend oordeel.
8. Verder zal de Centrale Grondkamer iedere beslissing aanhouden.
4 Tweede Kamer, vergaderjaar 2010–2011, 27 924, nr. 49
De Centrale Grondkamer, beschikkende in hoger beroep:
bepaalt dat deskundigen, op een nog vast te stellen datum en tijdstip, onderzoek moeten doen naar de pachtwaarde van het verpachte, met inachtneming van het vorenstaande;
houdt verder iedere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven op 10 december 2020 door mrs. Th.C.M. Willemse, L.R. van Harinxma thoe Slooten en B.J.H. Hofstee en de deskundige leden ing. P. Kerkstra en ing. C.R.M. van Wijk- Francissen, in tegenwoordigheid van mr. M. Vriend als griffier.