Uitspraak
[naam pachter],
[naam verpachter 1],
[naam verpachter 2],
[naam verpachter 3],
Het geding in eerste aanleg
[verpachter sub 3 (hierna: verpachters sub 2 en 3) om herziening van de pachtprijs geregistreerd (met verzoeknummer [verzoeknummer]). Het verzoek heeft betrekking op de door pachter van verpachters gepachte percelen grasland, gelegen te [adres], kadastraal bekend gemeente [gemeente in de provincie Groningen], [kadastrale aanduiding], totaal groot 2.03.20 ha.
Het geding in hoger beroep
Beoordeling van het geschil in hoger beroep
[verpachtster A] als verpachter en pachter als pachter hebben op 1 november 2006 een pachtovereenkomst gesloten met betrekking tot de hiervoor genoemde percelen (hierna: de percelen) voor de duur van zes jaren, ingaande op 1 november 2006, voor een jaarlijkse pachtprijs van € 545,--. Die overeenkomst is op 31 augustus 2007 ingekomen bij de grondkamer Noord en op 12 november 2007 goedgekeurd door die grondkamer. [verpachtster A] heeft de percelen verkocht aan verpachters en deze percelen op 29 april 2016 aan hen geleverd.
2. Verpachters sub 2 en 3 hebben de grondkamer verzocht om op grond van artikel 7:333 lid 2 of 3 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) de pachtprijs te herzien en de hoogst toelaatbare pachtprijs te bepalen met de ingangsdatum ervan. Pachter heeft daartegen verweer gevoerd. De grondkamer heeft bij de bestreden beschikking de pachtprijs herzien en bepaald op € 1.727,-- per jaar, ingaande 1 november 2016. Pachter is het niet eens met die beschikking en heeft bezwaren tegen die beschikking aangevoerd. Hierna zal de Centrale Grondkamer op die bezwaren ingaan.
Beslissing
D.H. de Witte en de deskundige leden ing. P. Kerkstra en B.Th.W. Lamers, in tegenwoordigheid van mr. M. Vriend als griffier.