ECLI:NL:CG:2019:8

Centrale Grondkamer

Datum uitspraak
8 mei 2019
Publicatiedatum
28 maart 2024
Zaaknummer
GP 11.794
Instantie
Centrale Grondkamer
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van de pachtprijs van percelen grasland en ontvankelijkheid van herzieningsverzoek door opvolgend verpachters

In deze zaak gaat het om de herziening van de pachtprijs van percelen grasland en de ontvankelijkheid van het herzieningsverzoek door opvolgend verpachters. De Centrale Grondkamer heeft op 8 mei 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep, naar aanleiding van een verzoek van verpachters sub 2 en 3 om herziening van de pachtprijs. De pachtprijs was eerder door de grondkamer Noord vastgesteld op € 1.727,-- per jaar, ingaande 1 november 2016. Pachter heeft hiertegen beroep aangetekend, stellende dat verpachters niet-ontvankelijk verklaard moeten worden in hun verzoek, omdat hij niet in de gelegenheid is gesteld het gepachte in eigendom te verkrijgen. De Centrale Grondkamer oordeelt dat voor de ontvankelijkheid van het verzoek van verpachters niet van belang is of pachter in de gelegenheid is gesteld het gepachte in eigendom te verkrijgen. De beoordeling van de voorwaarde die door de voormalige verpachtster is gesteld, ligt bij de pachtrechter. De Centrale Grondkamer heeft verder vastgesteld dat pachter geen belang heeft bij de beoordeling van bezwaren tegen de gang van zaken bij de grondkamer, en dat deze bezwaren niet relevant zijn voor de ontvankelijkheid van het verzoek van verpachters. De Centrale Grondkamer heeft besloten deskundigen in te schakelen om onderzoek te doen naar de hoogst toelaatbare pachtprijs van de gepachte percelen, met ingang van 1 november 2016. De beslissing is aangehouden voor verdere behandeling.

Uitspraak

CENTRALE GRONDKAMER
Datum: 8 mei 2019
Dossiernummer: GP 11.794
Beschikking
in de zaak van:

[naam pachter],

wonende te [adres]
-hierna te noemen: pachter-
gemachtigde: mr. A.J. Boonstra
-tegen-
1.
[naam verpachter 1],
2.
[naam verpachter 2],
3.
[naam verpachter 3],
allen wonende te [adres]
-hierna te noemen: verpachters-
Gemachtigde: mr. drs. C.C. van Harten

Het geding in eerste aanleg

Op 29 juni 2017 heeft de grondkamer Noord een verzoek van verpachters [verpachter sub 2] en
[verpachter sub 3 (hierna: verpachters sub 2 en 3) om herziening van de pachtprijs geregistreerd (met verzoeknummer [verzoeknummer]). Het verzoek heeft betrekking op de door pachter van verpachters gepachte percelen grasland, gelegen te [adres], kadastraal bekend gemeente [gemeente in de provincie Groningen], [kadastrale aanduiding], totaal groot 2.03.20 ha.
De grondkamer Noord heeft bij beschikking van 4 juni 2018 bepaald dat de tegenprestatie wordt herzien en heeft daarbij de pachtprijs bepaald op € 1.727,-- per jaar, ingaande 1 november 2016.
Een afschrift van de beschikking van de grondkamer Noord, waarvan afschrift aan partijen is verzonden op 8 juni 2018, is in fotokopie aan deze beschikking gehecht. Daarnaar wordt verwezen voor de procesgang in eerste aanleg en de bij de beschikking gegeven motivering.

Het geding in hoger beroep

Pachter is bij een op 5 juli 2018 ter griffie ingekomen beroepschrift in beroep gekomen tegen de hiervoor genoemde beschikking van de grondkamer Noord. Pachter heeft de Centrale Grondkamer verzocht de bestreden beschikking te vernietigen en verpachters sub 2 en 3 niet-ontvankelijk in hun verzoek te verklaren dan wel dit verzoek af te wijzen, subsidiair de hoogst toelaatbare pachtprijs op een lager bedrag vast te stellen.
Verpachters hebben hiertegen verweer gevoerd bij een op 7 augustus 2018 ter griffie ingekomen verweerschrift. Verpachters hebben de Centrale Grondkamer verzocht het beroep ongegrond te verklaren.

Beoordeling van het geschil in hoger beroep

1. Uit de stukken, waaronder de stukken van de procedure bij de grondkamer, blijkt het volgende.
[verpachtster A] als verpachter en pachter als pachter hebben op 1 november 2006 een pachtovereenkomst gesloten met betrekking tot de hiervoor genoemde percelen (hierna: de percelen) voor de duur van zes jaren, ingaande op 1 november 2006, voor een jaarlijkse pachtprijs van € 545,--. Die overeenkomst is op 31 augustus 2007 ingekomen bij de grondkamer Noord en op 12 november 2007 goedgekeurd door die grondkamer. [verpachtster A] heeft de percelen verkocht aan verpachters en deze percelen op 29 april 2016 aan hen geleverd.
2. Verpachters sub 2 en 3 hebben de grondkamer verzocht om op grond van artikel 7:333 lid 2 of 3 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) de pachtprijs te herzien en de hoogst toelaatbare pachtprijs te bepalen met de ingangsdatum ervan. Pachter heeft daartegen verweer gevoerd. De grondkamer heeft bij de bestreden beschikking de pachtprijs herzien en bepaald op € 1.727,-- per jaar, ingaande 1 november 2016. Pachter is het niet eens met die beschikking en heeft bezwaren tegen die beschikking aangevoerd. Hierna zal de Centrale Grondkamer op die bezwaren ingaan.
3. Volgens pachter moeten verpachters sub 2 en 3 niet-ontvankelijk worden verklaard in hun verzoek. Pachter stelt daartoe dat verpachters de percelen in eigendom hebben gekregen, zonder dat pachter in de gelegenheid is gesteld het gepachte in eigendom te verwerven. Pachter heeft daartoe ook gesteld dat de voormalige verpachtster, [verpachtster A], aan de transactie de voorwaarde heeft verbonden dat pachter het gepachte in pacht kan houden zolang hij wenst en voor de op dat moment overeengekomen pachtprijs, zonder toekomstige verhogingen. Pachter heeft ter ondersteuning van die stelling een verklaring van de voormalige verpachtster overgelegd. Verpachters hebben daartegenover aangevoerd dat hun niets bekend is van de genoemde voorwaarde en dat zij daaraan, ook ten opzichte van pachter, niet gebonden zijn. Ook hebben verpachters aangevoerd dat zij nooit hebben verklaard dat zij de bevoegdheid van artikel 7:333 BW niet zullen gebruiken of dat dit artikel niet meer van toepassing zou zijn. Ook hebben zij aangevoerd dat hen geen verwijt valt te maken dat zij het voorkeursrecht van pachter zouden hebben geschonden.
Voor de ontvankelijkheid is niet van belang dat pachter niet in de gelegenheid is gesteld het gepachte in eigendom te verkrijgen of dat [verpachtster A] de hiervoor beschreven voorwaarde heeft gesteld. Of die voorwaarde tussen partijen geldt, moet de pachtrechter beoordelen. Al met al is er geen reden om verpachters sub 2 en 3 niet-ontvankelijk in hun verzoek te verklaren.
4. De Centrale Grondkamer beoordeelt de zaak opnieuw. Partijen mogen hun standpunten naar voren brengen, ook nog in het vervolg van deze procedure. Daarom heeft pachter bij beoordeling van zijn bezwaren tegen de gang van zaken bij de grondkamer geen belang. Ook als die gang van zaken niet juist zou zijn geweest, is dat verder geen belemmering voor de ontvankelijkheid van verpachters in hun verzoek. De pachter merkt op dat zijn bezwaar dat geen goede procesorde is gevolgd een bezwaar in de zin van de Klachtenregeling grondkamers is. Het staat pachter vrij een klacht volgens die regeling in te dienen bij de griffie van de grondkamer Noord. De Centrale Grondkamer heeft hier geen rol in.
5. Pachter maakt verder nog bezwaar tegen de berekening door de grondkamer van de hoogst toelaatbare pachtprijs, in het bijzonder tegen de door de grondkamer gehanteerde vrije verkeerswaarde. De Centrale Grondkamer zal aan deskundigen opdracht geven om onderzoek te doen naar de hoogst toelaatbare pachtprijs van de gepachte percelen met ingang van 1 november 2016. De deskundigen moeten een conceptrapport aan partijen sturen waarop partijen mogen reageren. Daarna moeten de deskundigen een definitief rapport naar de Centrale Grondkamer sturen.
6. Verder zal de Centrale Grondkamer iedere beslissing aanhouden.

Beslissing

De Centrale Grondkamer, beschikkende in hoger beroep:
bepaalt dat deskundigen, op een nog te bepalen tijdstip, onderzoek moeten doen naar de hoogst toelaatbare pachtprijs van de gepachte percelen met ingang van 1 november 2016;
bepaalt dat de deskundigen rapporten moeten sturen zoals hiervoor onder 5 is genoemd;
houdt verder iedere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven op 8 mei 2019 door mrs. Th.C.M. Willemse, J.H. Lieber en
D.H. de Witte en de deskundige leden ing. P. Kerkstra en B.Th.W. Lamers, in tegenwoordigheid van mr. M. Vriend als griffier.