Uitspraak
[pachter],
[verpachter sub 1],
[verpachter sub 2],
[verpachter sub 3],
Het geding in eerste aanleg
[verpachter sub 3] (hierna: verpachters sub 2 en 3) om herziening van de pachtprijs geregistreerd (met verzoeknummer [verzoeknummer]). Het verzoek heeft betrekking op de door pachter van verpachters gepachte percelen groenland, gelegen te [adres] in de polder [naam polder], kadastraal bekend gemeente [gemeente in de provincie Groningen], [kadastrale aanduiding], groot 1.83.10 ha en 1.12.90 ha (totaal 2.96.00 ha).
Het geding in hoger beroep
Beoordeling van het geschil in hoger beroep
[verpachtster A] als verpachtster en pachter als pachter zijn op 4 mei 1996 een pachtwijzigingsovereenkomst aangegaan met betrekking tot de hiervoor genoemde percelen (hierna: de percelen), waarbij zij als nieuwe pachtprijs zijn overeengekomen een pachtprijs van
f590,-- per jaar met ingang van 1 mei 1996. Die overeenkomst is op 8 mei 1996 ingekomen bij de grondkamer voor Groningen en op 6 januari 1997 goedgekeurd door die grondkamer. [verpachtster A] heeft de percelen verkocht aan verpachters en deze percelen op 29 april 2016 aan hen geleverd.
2. Verpachters sub 2 en 3 hebben de grondkamer verzocht om op grond van artikel 7:333 lid 2 of 3 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) de pachtprijs te herzien en de hoogst toelaatbare pachtprijs te bepalen met de ingangsdatum ervan. Pachter heeft daartegen verweer gevoerd. De grondkamer heeft bij de bestreden beschikking de pachtprijs herzien en bepaald op € 2.516,-- per jaar, ingaande 1 mei 2017. Pachter is het niet eens met die beschikking en heeft bezwaren tegen die beschikking aangevoerd. Hierna zal de Centrale Grondkamer op die bezwaren ingaan.
Beslissing
D.H. de Witte en de deskundige leden ing. P. Kerkstra en B.Th.W. Lamers, in tegenwoordigheid van mr. M. Vriend als griffier.