Uitspraak
[naam pachter],
erven [naam erflater], zijnde
[verpachter 1],[adres], en
[verpachter 2], [adres]
Het geding in eerste aanleg
Het geding in hoger beroep
De grieven
Beoordeling van het geschil in hoger beroep
periodieke verhoging van rechtswege van de pachtprijsvan op 31 augustus 2007 reeds bestaande overeenkomsten. De bepaling van artikel 2a is door de toenmalige Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit als volgt toegelicht (Staatsblad 2009, 358, p. 12-13):
rechtstreeksalleen van toepassing is op de periodieke verhoging van rechtswege op grond van artikel 2, lid 2 Pachtprijzenbesluit 2007– voor een
herziening door de grondkamer van de tussen partijen geldende pachtprijsovereenkomstig artikel 7:333, lid 3 BW. Uit de wetsgeschiedenis volgt niet met zoveel woorden dat de Minister zich van deze vraag rekenschap heeft gegeven.
hoogst toelaatbarepachtprijs ook rekenschap dient te geven van de hoogte van de tussen partijen tot het moment van herziening
geldendepachtprijs. Voor de berekening van de tussen partijen tot het moment van herziening geldende pachtprijs is bepalend de eerder tussen partijen overeengekomen en destijds door de grondkamer goedgekeurde pachtprijs, zoals vervolgens gewijzigd overeenkomstig de veranderpercentages van de opeenvolgende pachtnormen. Anders dan voor de berekening van de hoogst toelaatbare pachtprijs, behoeft voor de berekening van de tussen partijen geldende pachtprijs geen rekening te worden gehouden met het maximum van 2% van de vrije verkeerswaarde (thans artikel 3 Pachtprijzenbesluit 2007). Strekking van de normen die gelden voor de periodieke wijziging van de tussen partijen geldende pachtprijs is dat partijen zoveel mogelijk zelfstandig en eenduidig de nieuwe tussen hen geldende pachtprijs kunnen berekenen. In verband met die strekking en met het oog op het beginsel van rechtszekerheid moet worden aangenomen dat, indien partijen in onderling overleg geen overeenstemming bereiken, de pachter die meent dat de pachtprijs na toepassing van het toepasselijke veranderpercentage meer bedraagt dan 2% van de vrije verkeerswaarde, bij de grondkamer om herziening van de pachtprijs moet verzoeken (artikel 7:333, lid 2 of 3 BW) en dat tot dat moment de prijs geldt zoals die met toepassing van het veranderpercentage kan worden berekend. Voor deze uitleg van het Pachtprijzenbesluit 2007 pleit bovendien dat aldus in een procedure bij de pachtrechter over beweerdelijk achterstallige pacht de tussen partijen geldende pachtprijs eenduidig kan worden bepaald, zonder dat het nodig is om een deskundige te benoemen die de vrije verkeerswaarde van het gepachte in de relevante jaren zou moeten bepalen. Uiteraard is een gang naar de grondkamer niet nodig indien partijen minnelijk overeenstemming bereiken over de invloed van de vrije verkeerswaarde op de tussen hen geldende pachtprijs.
€ 3.846,34 (perceel 2)= € 7.059,34