ECLI:NL:CBB:2025:74

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
4 februari 2025
Publicatiedatum
12 februari 2025
Zaaknummer
23/1122
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Besluit tot intrekking van subsidie voor het eerste kwartaal van 2021 op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19

Op 4 februari 2025 heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven uitspraak gedaan in de zaak met nummer 23/1122. De zaak betreft een beroep van een ondernemer tegen een besluit van de minister van Economische Zaken, die de subsidie voor het eerste kwartaal van 2021 op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) heeft ingetrokken. De minister heeft het bezwaar van de ondernemer tegen dit besluit niet-ontvankelijk verklaard, omdat het bezwaarschrift te laat was ingediend. De ondernemer had eerder bezwaar gemaakt tegen een besluit over het vierde kwartaal van 2020, dat gegrond was verklaard, maar dit had geen invloed op de ontvankelijkheid van het bezwaar tegen het besluit over het eerste kwartaal van 2021.

De bezwaartermijn van zes weken is dwingend geregeld in de Algemene wet bestuursrecht. Een te laat ingediend bezwaarschrift kan alleen ontvankelijk zijn als er sprake is van verschoonbare omstandigheden. Het College oordeelt dat de omstandigheid dat een medewerker van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland heeft gesuggereerd dat de ondernemer alsnog bezwaar kon maken, niet kan worden gezien als een toezegging dat het intrekkingsbesluit inhoudelijk beoordeeld zou worden. Er zijn geen omstandigheden die de termijnoverschrijding verschoonbaar maken.

Het College heeft daarom geoordeeld dat de minister het bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard en dat het bestreden besluit in stand blijft. De uitspraak bevestigt de noodzaak voor ondernemers om tijdig bezwaar te maken en dat elke TVL-periode op zichzelf staat, wat betekent dat er voor elke periode afzonderlijk bezwaar moet worden gemaakt.

Uitspraak

proces-verbaal uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 23/1122
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 februari 2025

Rechter: mr. B. Bastein

Griffier: mr. I.E. van de Geest

Partijen

[naam 1] handelend onder de naam [naam 2], te [plaats] , (ondernemer), waarvoor aanwezig zijn [naam 1] en [naam 3]
en

de minister van Economische Zaken, vertegenwoordigd door mr. H.G.M. Wammes

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. De minister heeft de subsidie voor het eerste kwartaal van 2021 op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) ingetrokken en het aan de ondernemer verstrekte voorschot teruggevorderd. De minister heeft het hiertegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard, omdat het bezwaarschrift te laat is ingediend.
2 De bezwaartermijn van zes weken is dwingend in de Algemene wet bestuursrecht geregeld. Een te laat ingediend bezwaarschrift is alleen ontvankelijk als sprake is van omstandigheden die de termijnoverschrijding verschoonbaar maken.
3
Dat de minister het bezwaar van de ondernemer tegen het besluit over het vierde kwartaal van 2020 gegrond heeft verklaard, betekent niet dat het bezwaar tegen het besluit over het eerste kwartaal van 2021 ook gegrond verklaard wordt. Iedere TVL-periode staat namelijk op zichzelf. Per periode is sprake van afzonderlijke besluiten, waartegen telkens afzonderlijk bezwaar moet worden gemaakt. Ook het beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt niet. Het College is van oordeel dat de omstandigheid dat een medewerker van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland heeft gezegd dat de ondernemer alsnog bezwaar kan maken, geen toezegging is dat het intrekkingsbesluit inhoudelijk beoordeeld zou worden en de subsidie zou worden verleend. Er zijn geen omstandigheden die maken dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is.
4 Dit betekent dat de minister het bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard en het bestreden besluit in stand blijft.
w.g. B. Bastein w.g. I.E. van de Geest