ECLI:NL:CBB:2025:72

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
4 februari 2025
Publicatiedatum
11 februari 2025
Zaaknummer
23/668
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep inzake intrekking subsidie vaste lasten financiering COVID-19

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven uitspraak gedaan over de niet-ontvankelijkheid van een beroep dat was ingesteld door [naam 1] B.V. tegen de intrekking van een subsidie op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) door de minister van Economische Zaken. De minister had op 11 januari 2023 het bezwaar van de onderneming tegen de intrekking van de subsidie niet-ontvankelijk verklaard, omdat het bezwaarschrift te laat was ingediend. De onderneming had op 23 februari 2023 beroep ingesteld, wat één dag te laat was.

Volgens artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) moet een beroepschrift binnen zes weken na de bekendmaking van het besluit worden ingediend. De minister had bewijs overgelegd waaruit bleek dat het bestreden besluit op 11 januari 2023 per post was verzonden. De onderneming betoogde dat de termijn om beroep in te stellen was opgeschoven door een notificatiemail die de minister op 16 januari 2023 had gestuurd, maar het College oordeelde dat dit slechts een service was en geen invloed had op de termijn.

Het College toonde begrip voor de moeilijke situatie van horecaondernemers, maar concludeerde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die de termijnoverschrijding verschoonbaar maakten. De grote financiële belangen die op het spel stonden, maakten de termijnoverschrijding ook niet verschoonbaar. Uiteindelijk verklaarde het College het beroep niet-ontvankelijk en stelde dat de minister geen proceskosten hoefde te vergoeden.

Uitspraak

proces-verbaal uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 23/668

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van

Rechter: mr. B. Bastein

Griffier: mr. A.A. Dijk

Partijen

[naam 1] B.V., te [plaats] , (onderneming), waarvoor aanwezig zijn [naam 2] en haar gemachtigde mr. V.C. van der Velde
en

de minister van Economische Zaken, vertegenwoordigd door mr. H.G.M. Wammes

Beslissing

Het College verklaart het beroep niet-ontvankelijk.

Overwegingen

De minister heeft de aan de onderneming op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) verleende subsidie voor het tweede kwartaal (Q2) van 2021 ingetrokken. In het bestreden besluit van 11 januari 2023 heeft de minister het bezwaar van de onderneming tegen die intrekking niet-ontvankelijk verklaard, omdat het bezwaarschrift te laat is ingediend.
Op grond van artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) moet een beroepschrift binnen zes weken ingediend worden. Een te laat ingediend beroepschrift is alleen ontvankelijk als sprake is van omstandigheden die de termijnoverschrijding verschoonbaar maken (artikel 6:11 van de Awb).
De minister heeft een verzendadministratie overgelegd waarmee hij aannemelijk heeft gemaakt dat het bestreden besluit op 11 januari 2023 per post aan de onderneming verzonden is. De onderneming heeft op 23 februari 2023 beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Dat is één dag te laat. De minister heeft het bestreden besluit ook in het digitale portaal geplaatst en daar op 16 januari 2023 een notificatiemail over gestuurd. De minister merkt terecht op dat dat een service is en dat, anders dan de onderneming betoogt, daarmee de termijn om beroep in te stellen niet is opgeschoven. Het College heeft begrip voor de moeilijke situatie waar horecaondernemers destijds in verkeerden, maar van bijzondere omstandigheden die de termijnoverschrijding verschoonbaar maken is geen sprake. Ten slotte maakt het feit dat er grote financiële belangen op het spel staan ook niet dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is.
Het beroep is niet-ontvankelijk. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.
w.g. B. Bastein w.g. A.A. Dijk