ECLI:NL:CBB:2025:589

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
4 november 2025
Publicatiedatum
31 oktober 2025
Zaaknummer
24/527
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen vaststellingsbesluit subsidie Regeling tegemoetkoming energiekosten

In deze zaak heeft [naam 1] B.V. beroep ingesteld tegen een besluit van de minister van Economische Zaken, waarbij de subsidie op grond van de Regeling tegemoetkoming energiekosten (TEK) op € 0,- is vastgesteld. De vennootschap had eerder een subsidie van maximaal € 4.001,43 aangevraagd, maar de minister stelde vast dat er geen subsidiabele kosten waren, omdat de gemiddelde energieprijzen in 2023 lager waren dan verwacht. De vennootschap was het niet eens met deze vaststelling en voerde aan dat de minister ten onrechte de tarieven voor elektriciteit en gas had verlaagd en dat er extra kortingen waren toegepast. De minister verdedigde zijn besluit door te stellen dat de vaststelling conform de verlening was en dat de berekeningswijze correct was. Tijdens de zitting op 17 september 2025 werd de zaak behandeld, waarbij de gemachtigden van beide partijen aanwezig waren. Het College van Beroep voor het bedrijfsleven oordeelde dat de minister de vaststellingsbevoegdheid ten onrechte had gebaseerd op artikel 4:46, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het College verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit, maar liet de rechtsgevolgen in stand omdat de minister de vaststelling op de juiste wijze had berekend. De vennootschap ontvangt geen hogere subsidie dan in het vaststellingsbesluit is genoemd. De minister werd opgedragen het griffierecht van € 371,- te vergoeden.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 24/527

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 november 2025 in de zaak tussen

[naam 1] B.V., te [woonplaats] (vennootschap)

en

de minister van Economische Zaken

(gemachtigden: mr. Y. Groen en mr. M.J.H. van der Burgt)

Procesverloop

Bij besluit van 8 april 2024 (vaststellingsbesluit) heeft de minister de subsidie die aan de vennootschap was toegekend op grond van de Regeling tegemoetkoming energiekosten (TEK), op € 0,- vastgesteld.
Met het besluit van 13 mei 2024 (bestreden besluit) heeft de minister het bezwaar van de vennootschap ongegrond verklaard.
De vennootschap heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De vennootschap heeft nadere stukken ingezonden.
De zitting was op 17 september 2025. Aan de zitting hebben deelgenomen: [naam 2] namens de vennootschap, en de gemachtigden van de minister.

Overwegingen

Inleiding
1.1
De vennootschap heeft op grond van de TEK subsidie aangevraagd en verleend gekregen voor een tegemoetkoming in de energiekosten. De TEK is in het leven geroepen in verband met de sterk gestegen energieprijzen die het gevolg waren van de oorlog in Oekraïne. Met de TEK nam de overheid tijdelijk een deel van de gestegen energiekosten over van ondernemingen uit het midden- en kleinbedrijf (mkb) waarbij de energiekosten een relatief groot deel uitmaken van de totale kosten. De TEK gold voor de periode van 14 maanden (1 november 2022 tot 31 december 2023). Bij besluit van 12 juli 2023 is de vennootschap subsidie toegekend van (maximaal) € 4.001,43. Aan de vennootschap is een voorschot uitbetaald van € 1.400,50 (35%). Op 30 maart 2024 heeft de vennootschap een verzoek tot vaststelling van de subsidie gedaan.
1.2
Naar aanleiding van dit verzoek heeft de minister bij besluit van 8 april 2024 de subsidie op € 0,- vastgesteld en verzocht om terugbetaling van het reeds ontvangen voorschot. Het tegen dit besluit ingestelde bezwaar is ongegrond verklaard (bestreden besluit). Uit de vaststellingsberekening volgt volgens de minister dat er geen subsidiabele kosten zijn. Dit komt omdat de gemiddelde energieprijzen in 2023 veel lager waren dan geprognotiseerd. Daarom komt de minister bij de vaststelling uit op € 0,-. Volgens de minister is de vaststelling op € 0,- ook niet onevenredig.
Wettelijk kader
2 Het toepasselijke wettelijk kader is als bijlage bij deze uitspraak opgenomen. Deze bijlage maakt deel uit van de uitspraak.
Standpunten van partijen
3 De vennootschap is het niet eens met de berekening van de vaststelling. Zij meent dat de minister ten onrechte de tarieven voor elektriciteit en gas heeft verlaagd ten opzichte van de verleningsbeschikking. Volgens de vennootschap zou zij nog een bedrag van € 965,34 tegoed hebben. Ook heeft de minister buiten de TEK om nog een extra korting toegepast waardoor de vaststelling op € 0,- uitkomt. Omdat de minister in bezwaar geen toelichting heeft willen geven op deze extra korting is die niet te controleren door de vennootschap.
4 De minister heeft in zijn verweerschrift uiteengezet dat de vaststellingsberekening rechtstreeks volgt uit de TEK en de daarbij behorende toelichting. Er is volgens de minister geen sprake van extra verlagingen of kortingen. De minister heeft in verweer de bevoegdheidsgrondslag voor de vaststellingsbeschikking gewijzigd. Anders dan bij het bestreden besluit, gaat de minister er niet meer vanuit dat de subsidie lager is vastgesteld op grond van artikel 4:46, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De minister meent dat de vaststellingsbevoegdheid in artikel 12 van de TEK ligt. Dit heeft volgens de minister geen gevolgen voor de uitkomst van de vaststelling; die blijft op € 0,-.
Beoordeling door het College
Waar is de vaststellingsbevoegdheid van de minister geregeld?
5.1
Volgens het College is de minister bevoegd om de subsidie van de vennootschap vast te stellen op grond van artikel 4:46, eerste lid, van de Awb. Het College legt hierna uit waarom.
5.2
Een subsidieverleningsbeschikking bevat ofwel het bedrag van de subsidie ofwel de wijze waarop dit bedrag wordt bepaald (artikel 4:31, eerste lid, van de Awb). Als de beschikking het bedrag van de subsidie niet vermeldt, dan moet de beschikking vermelden op welk bedrag de subsidie maximaal kan worden vastgesteld (artikel 4:31, tweede lid, van de Awb). In de verleningsbeschikking van de vennootschap is sprake van deze tweede situatie. In de verleningsbeschikking staat immers:
“Het subsidiebedrag dat u maximaal kunt krijgen bedraagt € 4.001,43.”
Van dit bedrag heeft de vennootschap een voorschot ontvangen van 35% (€ 1.400,51). Ook de volgende passage is in de verleningsbeschikking opgenomen:
“Het definitieve subsidiebedrag kan lager uitvallen, afhankelijk van de ontwikkeling van de energieprijzen in 2023. De energieprijzen waarmee ik de hoogte van uw subsidie definitief vaststel worden begin 2024 bekendgemaakt.”
De verleningsbeschikking bevat vervolgens de berekeningswijze en noemt de bedragen en eenheden waarmee deze maximale subsidie is berekend. Uit de bedragen waarmee is gerekend, blijkt dat dit de maximale referentieprijzen zijn die in artikel 3, derde lid, van de TEK zijn genoemd. Volgens het College is dan ook sprake van een subsidiebeschikking als bedoeld in artikel 4:31, tweede lid, van de Awb. Vanwege de in 2023 fors gedaalde energieprijzen wijkt de vaststellingsbeschikking aanzienlijk af van deze maxima. Bij de vaststellingsbeschikking is gerekend met de veel lager vastgestelde referentieprijzen die in februari 2024 door het Centraal Bureau Statistiek (CBS) zijn vastgesteld. Dat leidt (uiteraard) tot een lager subsidiebedrag. De berekeningswijze die de minister hanteert bij de vaststelling is echter identiek aan die van de verlening. Er is daarom sprake van een vaststelling conform verlening in de zin van artikel 4:46, eerste lid, van de Awb en niet van een lagere vaststelling in de zin van artikel 4:46, tweede lid, van de Awb. De grondslag waarop de minister zich in het bestreden besluit heeft gebaseerd, is daarom onjuist.
5.3
Artikel 12 van de TEK bevat geen zelfstandige bevoegdheidsgrondslag voor de minister. In artikel 12 zijn nadere regels opgenomen over de termijn waarbinnen om vaststelling moet worden verzocht, de informatie die de subsidieontvanger mee moet sturen en de beslistermijn van de minister.
5.4
Het College zal het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen. Het College zal hierna beoordelen of de rechtgevolgen van het bestreden besluit in stand kunnen blijven.
Heeft de minister de TEK-subsidie correct vastgesteld?
6.1
Vervolgens is de vraag of de subsidie van de vennootschap correct is vastgesteld. Het College beantwoordt deze vraag bevestigend. Hieronder legt het College uit waarom.
6.2
Het College merkt ten eerste op dat de TEK hooguit voorziet in een tegemoetkoming in de energiekosten. De TEK voorziet dus niet in een volledige vergoeding van deze kosten. Dit betekent in de eerste plaats dat bij de berekening van de subsidiabele kosten een drempelbedrag wordt gehanteerd. Dit is een bedrag van € 0,35 per m3 gas en van € 1,19 per kWh dat altijd voor eigen rekening van de onderneming blijft. Alleen energiekosten die boven dit drempelbedrag uitkomen, zijn subsidiabel. In de tweede plaats komt van deze totale subsidiabele energiekosten slechts 50% voor subsidie in aanmerking. In zoverre is inderdaad sprake van twee ‘kortingen’. Beide kortingen staan echter genoemd in de TEK (artikel 3, eerste lid, van de TEK). Ook de berekeningswijze van de subsidiabele kosten staat beschreven in de TEK (artikelen 6 en 7 van de TEK). Anders dan de vennootschap meent, is er dus geen sprake van een extra korting. Tijdens de zitting is duidelijk geworden waardoor het verschil van mening tussen de vennootschap en de minister is ontstaan. Het College begrijpt waarom de berekeningswijze voor de vennootschap onduidelijk was. Dit betekent echter niet dat de vaststellingsberekening van de minister op dit punt onjuist is. Er zijn geen kortingen buiten de TEK om toegepast.
6.3
Ten tweede is hiervoor in 5.2 geoordeeld dat het bedrag dat in de verleningsbeschikking staat genoemd, geen vast bedrag is waarop de vennootschap (minimaal) recht heeft. Het is het maximaal te ontvangen subsidiebedrag als de energieprijzen in 2023 maximaal stijgen. Tijdens de zitting is duidelijk geworden dat de door de minister in de verleningsbeschikking genoemde bedragen de vennootschap op het verkeerde been hebben gezet. In deze beschikking zijn (maximale) bedragen genoemd van € 1,00 per m3 gas en € 0,30 per kWh. Uit de berekening van de maximale subsidie blijkt niet dat de drempelbedragen (‘leveringsprijs’ in de TEK) ter hoogte van € 0,35 per kWh en € 1,19 per m3 gas in mindering op de referentieprijs zijn gebracht. Ter zitting is toegelicht dat dit wel is gebeurd. Zo is het bedrag van € 2,00 per m3 gas de uitkomst van het verschil tussen de maximale referentieprijs genoemd in artikel 3, derde lid, van de TEK (€ 3,19 per m3 gas) en het bedrag dat altijd voor eigen rekening van de ondernemer blijft (€ 1,19 per m3 gas; leveringsprijs of drempelbedrag, artikel 3, eerste lid, van de TEK). Van dit bedrag van € 2,00 per m3 gas komt vervolgens 50% voor vergoeding in aanmerking (dus maximaal € 1,00 per m3 gas). Voor elektriciteit geldt eenzelfde systematiek: het bedrag van € 0,60 per kWh is het verschil tussen het maximale bedrag van € 0,95 per kWh en de eigen bijdrage van de ondernemer (€ 0,35 per kWh). Ook van dit bedrag wordt 50% vergoed (dus maximaal € 0,30 per kWh).
6.4
Bij de subsidievaststelling heeft de minister dezelfde berekeningswijze gevolgd alleen zijn de referentieprijzen 2023 fors lager uitgevallen omdat de energieprijzen gedurende 2023 aanzienlijk zijn gedaald. De referentieprijzen voor 2023 bedroegen € 1,36 per m3 gas en € 0,36 per kWh elektriciteit. Op beide prijzen moet dan de eigen bijdrage van de vennootschap in mindering worden gebracht: € 1,19 per m3 gas en € 0,35 per kWh elektriciteit. De subsidiabele kosten waarmee wordt gerekend, bedragen dan nog slechts € 0,17 per m3 gas en € 0,01 per kWh elektriciteit. Daarvan wordt 50% vergoed. Verder moet op grond van artikel 7, vierde lid, van de TEK de compensatie die de vennootschap heeft ontvangen op grond van een regeling voor kleinverbruikers te worden afgetrokken van de subsidie. Dit is een bedrag van € 380,00. In het geval van de vennootschap komt de rekensom van de subsidiabele kosten volgens de minister dan uit op een negatief bedrag: € 179,055. Om die reden heeft de minister de subsidie aan de vennootschap op € 0,- vastgesteld.
6.5
Het College oordeelt dat de vaststelling op € 0,- correct is.
6.6
De beroepsgrond slaagt niet.
Slotsom
7 Het beroep is gegrond, omdat de minister de vaststellingsbevoegdheid in het bestreden besluit ten onrechte heeft gebaseerd op artikel 4:46, tweede lid, van de Awb. Het College zal het bestreden besluit daarom vernietigen. Het College ziet echter aanleiding om op grond van artikel 8:72, derde lid, onder a, van de Awb de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten omdat de minister de vaststelling wel op de juiste wijze heeft berekend: de vennootschap ontvangt geen hogere subsidie dan in het vaststellingsbesluit staat genoemd.
8 Er zijn geen proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen.

Beslissing

Het College:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
  • draagt de minister op om het door de vennootschap betaalde griffierecht van € 371,- te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C. de Kruif, in aanwezigheid van B. van den Bergh, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 november 2025.
w.g. C. de Kruif w.g. B. van den Bergh

Bijlage

Algemene wet bestuursrecht
Artikel 4:31
De beschikking tot subsidieverlening vermeldt het bedrag van de subsidie, dan wel de wijze waarop dit bedrag wordt bepaald.
Indien de beschikking tot subsidieverlening het bedrag van de subsidie niet vermeldt, vermeldt zij het bedrag waarop de subsidie ten hoogste kan worden vastgesteld, tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald.
Artikel 4:46, eerste en tweede lid
Indien een beschikking tot subsidieverlening is gegeven, stelt het bestuursorgaan de subsidie overeenkomstig de subsidieverlening vast.
De subsidie kan lager worden vastgesteld indien:
de activiteiten waarvoor subsidie is verleend niet of niet geheel hebben plaatsgevonden;
de subsidie-ontvanger niet heeft voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen;
de subsidie-ontvanger onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beschikking op de aanvraag tot subsidieverlening zou hebben geleid, of
e subsidieverlening anderszins onjuist was en de subsidie-ontvanger dit wist of behoorde te weten.
Regeling tegemoetkoming energiekosten
Artikel 1
In deze regeling wordt verstaan onder:
[…]
- referentieprijs 2022: door het CBS gepubliceerde gemiddelden van de variabele leveringstarieven voor consumenten voor gas en elektriciteit over het laatste kwartaal van 2022, inclusief energiebelasting en opslag duurzame energie en exclusief omzetbelasting;
- referentieprijs 2023: door het CBS gepubliceerde gemiddelden van de variabele leveringstarieven voor consumenten voor gas en elektriciteit over 2023, inclusief energiebelasting en exclusief omzetbelasting;
[…]
Artikel 2, eerste lid
1. De Minister verstrekt op aanvraag eenmalig subsidie aan een mkb-onderneming of een groep, die een energie-intensiteit heeft van ten minste 7 procent, als tegemoetkoming in de energiekosten vanwege de sterk gestegen leveringsprijzen voor elektriciteit en gas door de oorlog in Oekraïne.
Artikel 3, eerste, tweede en derde lid
1. Onverminderd het derde lid bedraagt de leveringsprijs, die een mkb-onderneming zelf dient te dragen, voor elektriciteit € 0,35 per kWh en voor gas € 1,19 per m3.
2. De referentieprijs 2022 bedraagt voor elektriciteit € 0,59 per kWh en voor gas € 2,41 per m3.
3. De referentieprijs 2023 voor elektriciteit en gas bedraagt, voor zover het in deze regeling gebruikt wordt, nooit meer dan € 0,95 per kWh geleverde elektriciteit respectievelijk € 3,19 per m3 geleverd gas.
Artikel 6
De subsidie voor een mkb-onderneming of een groep bedraagt 50 procent van de subsidiabele kosten met een maximum van € 160.000.
Artikel 7, tweede lid
2. Voor subsidie komen in aanmerking de kosten voor de levering van elektriciteit of gas, die voortkomen uit een zakelijke energieleveringsovereenkomst met een leverancier, en voor zover deze bestaan uit:
a. het verschil van de referentieprijs 2023 voor elektriciteit en de leveringsprijs voor elektriciteit, bedoeld in artikel 3, eerste lid, vermenigvuldigd met het verschil van de standaardjaarafname en de standaardjaarinvoeding; of
b. het verschil van de referentieprijs 2023 voor gas en de leveringsprijs voor gas, bedoeld in artikel 3, eerste lid, vermenigvuldigd met het standaardjaarverbruik.
Artikel 7, vierde lid
4. Ontvangen compensatie op grond van de Subsidieregeling bekostiging plafond energietarieven kleinverbruikers 2023 of een ontvangen tegemoetkoming op grond van de Tijdelijke overbruggingsregeling tegemoetkoming energieprijzen kleinverbruikers 2022 wordt in mindering gebracht op de subsidie.
Artikel 12
1. De subsidieaanvrager vraagt uiterlijk op 31 mei 2024 17.00 uur de vaststelling van de subsidie aan met gebruikmaking van een door de Minister beschikbaar gesteld middel.
2. Bij de aanvraag van de vaststelling wordt in ieder geval meegezonden:
[…]
3. De Minister stelt de subsidie vast binnen zestien weken na de ontvangst van de aanvraag tot vaststelling van de subsidie, bedoeld in het eerste lid.
4. De Minister vordert na vaststelling van de subsidie geen bedrag terug indien dit bedrag kleiner is dan € 500.