1.3De minister heeft in het bestreden besluit gesteld dat hij de aanvraag van de vereniging terecht heeft afgewezen, omdat zij geen energie-intensieve mkb-onderneming is. Bij de berekening van de energie-intensiteit heeft de minister de bijdragen van de bewoners van het appartementencomplex voor het aanvullen van het begrotingstekort als gevolg van de aanschaf van een nieuwe lift als omzet aangemerkt onder verwijzing naar artikel 1 van de TEK. Dat heeft ertoe geleid dat de vereniging niet voldoet aan het gestelde vereiste van tenminste 7% energie-intensiteit. De vereniging komt daarom niet in aanmerking voor een subsidie op grond van de TEK. De minister heeft het bezwaar van de vereniging ongegrond verklaard.
Standpunt van de vereniging
2 De vereniging voert aan dat de minister bij de berekening van de energie-intensiteit ten onrechte het bedrag aan totale inkomsten van € 41.367,29 als omzet over 2022 heeft gehanteerd. De vereniging stelt dat de daadwerkelijke omzet over 2022 € 23.451,36 bedraagt.
Hiertoe voert zij aan dat de eenmalige bijdrage van haar leden van in totaal € 17.915,93 niet als omzet meegeteld moet worden bij de berekening van de energie-intensiteit. Dat bedrag is uitsluitend bedoeld voor het aanvullen van het begrotingstekort, dat is ontstaan door de aanschaf van een nieuwe liftinstallatie. Die liftinstallatie kost € 47.916,- waarvan € 30.000,- is gefinancierd met een lening. Het begrotingstekort van € 17.916,- is aangevuld door de heffing van eenmalige bijdragen van de leden. Volgens de vereniging is de minister er aan voorbij gegaan dat dit bedrag geen omzet betreft, maar moet worden aangemerkt als financieringskasstroom voor de liftinstallatie, en dat als zij het bedrag van € 17.916,- op de balans had gezet dit niet als omzet zou hebben gegolden.
Standpunt van de minister
3 De minister stelt zich in het verweerschrift, in aanvulling op haar standpunt in het bestreden besluit, op het standpunt dat de vereniging niet kwalificeert als een mkb-onderneming zoals bedoeld in de TEK-regeling. Volgens de minister verricht de vereniging namens haar leden slechts in eigen kring het onderhoud van het gebouw dat bij haar leden in eigendom is en is zij niet actief op een markt waar zij economische activiteiten verricht. Van omzet of economische activiteiten is dan geen sprake. Zij kan daarom niet worden gekwalificeerd als een onderneming in de zin van Verordening (EU) nr. 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën, steunend op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag, met de interne markt verenigbaar worden verklaard (de algemene groepsvrijstellingsverordening, hierna AGVV). Daarmee voldoet zij ook niet aan de definitie van mkb-onderneming in artikel 1 van de TEK. Dat de vereniging is ingeschreven in het handelsregister bij de Kamer van Koophandel (KvK) wil volgens de minister niet zeggen dat zij ook een mkb-onderneming is in de zin van de TEK, omdat die inschrijving wettelijk verplicht is. De vereniging behoort niet tot de doelgroep van de TEK. Reeds hierom had de aanvraag van de vereniging afgewezen moeten worden.
Beoordeling door het College
4 Voordat het College ingaat op de door de vereniging aangevoerde grond ziet het aanleiding eerst de door de minister in verweer en op de zitting opgeworpen vraag te beantwoorden of de vereniging wel kan worden beschouwd als een mkb-onderneming waarvoor de TEK bedoeld is. Volgens de minister is dat niet het geval, omdat de vereniging niet actief is op een markt waar zij economische activiteiten verricht. De vereniging heeft hiertegen niets aangevoerd. Uit artikel 1 van de TEK, waarin wordt verwezen naar artikel 1, van bijlage I, van de AGVV, volgt dat de vereniging alleen als mkb-onderneming in de zin van de TEK kan worden aangemerkt als zij een economische activiteit uitoefent. Het College stelt vast dat de vereniging uitsluitend diensten verricht ten behoeve van haar leden. Dat kan worden afgeleid uit de KvK-inschrijving zoals gevoegd bij het bestreden besluit. Daar staat vermeld dat de vereniging zich bezighoudt met het behartigen van de gemeenschappelijke belangen van de eigenaars. Bij de vraag of de vereniging economisch actief is, staat ‘nee’ ingevuld. Gelet hierop oordeelt het College dat de vereniging niet voldoet aan de definitie van een mkb-onderneming in de zin van de TEK. De vereniging behoort niet tot de doelgroep van de TEK, en daarom komt zij niet in aanmerking voor subsidie. Aan een inhoudelijk oordeel over het vaststellen van de omzet door de minister komt het College dan niet meer toe. Die grond behoeft in het licht van het voorgaande geen bespreking meer. In het bestreden besluit echter wijst de minister het bezwaar van de onderneming af op de grond dat zij geen energie-intensieve mkb-onderneming is, en stelt dat hij daarom de aanvraag van de vereniging terecht heeft afgewezen. Omdat de minister pas met het verweerschrift en op de zitting heeft aangevoerd en nader gemotiveerd dat de vereniging geen mkb-onderneming is zoals bedoeld in de TEK, berust het bestreden besluit op dit punt op een gebrekkige motivering. Het College ziet evenwel aanleiding om dit motiveringsgebrek te passeren met toepassing van artikel 6:22 van de Awb, omdat aannemelijk is dat de onderneming daardoor niet is benadeeld. Ook met de verbeterde motivering komt de vereniging immers nog steeds niet in aanmerking voor een subsidie op grond van de TEK.