ECLI:NL:CBB:2024:948

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
10 december 2024
Publicatiedatum
20 december 2024
Zaaknummer
23/1624, 23/1697 en 23/1698
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van eerdere uitspraak inzake subsidieaanvragen COVID-19

Op 10 december 2024 heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven een mondelinge uitspraak gedaan in de zaken met de nummers 23/1624, 23/1697 en 23/1698. De zaak betreft een verzoek van een onderneming om herziening van een eerdere uitspraak van het College, waarin het beroep met zaaknummer 22/470 ongegrond was verklaard. De onderneming had bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van haar subsidieaanvragen op basis van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) voor het vierde kwartaal van 2021 en het eerste kwartaal van 2022.

Het College heeft het verzoek om herziening afgewezen, omdat de onderneming geen nieuwe feiten of omstandigheden heeft aangedragen die aanleiding geven tot herziening, zoals vereist volgens artikel 8:119, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. De minister van Economische Zaken had opnieuw beslist op de bezwaren van de onderneming en daarbij Q3 van 2020 als referentieperiode gehanteerd, in overeenstemming met de eerdere uitspraak van het College.

De onderneming was teleurgesteld over het feit dat zij geen subsidie had ontvangen, maar het College oordeelde dat er geen reden was om een andere referentieperiode te hanteren. De beroepen tegen de herziene besluiten zijn ongegrond verklaard, omdat de onderneming niet voldeed aan de voorwaarden voor de TVL-startersregeling die voor Q4 van 2021 en Q1 van 2022 een andere referentieperiode hanteert. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor ondernemingen om aan de gestelde voorwaarden te voldoen om in aanmerking te komen voor subsidies.

Uitspraak

proces-verbaal uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 23/1624, 23/1697 en 23/1698

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van

Rechter: mr. B. Bastein

Griffier: mr. A.A. Dijk

Partijen

[naam 1], te [plaats] (de onderneming), waarvoor aanwezig zijn [naam 2] en
[naam 3]
en

de minister van Economische Zaken, vertegenwoordigd door mr. H.G.M. Wammes enmr. drs. G.O. Hoeksma

Beslissing

Het College:
  • wijst het verzoek om herziening (23/1624) af;
  • verklaart de beroepen (23/1697 en 23/1698) ongegrond.

Overwegingen

De onderneming heeft het College verzocht om zijn uitspraak van 30 mei 2023 (ECLI:NL:CBB:2023:264) te herzien voor zover daarin het beroep met zaaknummer 22/470 ongegrond is verklaard. Het College wijst dat verzoek af, omdat de onderneming geen feiten of omstandigheden als bedoeld in artikel 8:119, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht naar voren heeft gebracht.
Naar aanleiding van de uitspraak van het College van 30 mei 2023 heeft de minister opnieuw beslist op de bezwaren van de onderneming tegen de afwijzing van haar subsidieaanvragen op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) voor Q4 van 2021 en Q1 van 2022. In lijn met de uitspraak van het College heeft de minister daarbij Q3 van 2020 als referentieperiode gehanteerd. Het College begrijpt dat het de onderneming frustreert dat zij nu alsnog geen subsidie heeft gekregen, maar ziet geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de minister een andere referentieperiode had moeten gebruiken. Vlak voor Q3 van 2020 waren er geen juridische belemmeringen meer om omzet te maken. Dat voor de TVL-startersregeling voor Q4 van 2021 en Q1 van 2022 een andere referentieperiode geldt (Q3 van 2021), betekent niet dat de minister die periode ook in dit geval had moeten gebruiken. De onderneming voldoet namelijk niet aan de voorwaarden voor die regeling. De beroepen zijn ongegrond.
w.g. B. Bastein w.g. A.A. Dijk