ECLI:NL:CBB:2024:900

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
14 oktober 2024
Publicatiedatum
5 december 2024
Zaaknummer
23/1238
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen subsidie vaststelling COVID-19 op basis van omzetgegevens Belastingdienst

Op 14 oktober 2024 heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven uitspraak gedaan in de zaak met nummer 23/1238. De zaak betreft een beroep van een onderneming tegen de beslissing van de minister van Economische Zaken over de vaststelling van de subsidie voor het eerste kwartaal (Q1) van 2022, op basis van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL). De minister heeft de subsidie vastgesteld op basis van de omzetgegevens die uit de aangifte omzetbelasting blijken, wat de onderneming betwist. De onderneming stelt dat de minister de omzet uit haar eigen administratie moet gebruiken, omdat zij een specifieke factureringsmethode hanteert.

Het College oordeelt dat de minister terecht is uitgegaan van de omzetgegevens van de Belastingdienst. De onderneming betaalt over haar gehele omzet omzetbelasting, en daarom is het gebruik van de gegevens van de Belastingdienst voor de vaststelling van de omzet en het berekenen van het omzetverlies gerechtvaardigd. De onderneming hanteert een factuurstelsel, waarbij de datum van de factuur bepalend is voor het tijdvak waarin de btw moet worden afgedragen. Dit betekent dat de omzet die in Q1 van 2022 is gefactureerd, ook aan dat kwartaal kan worden toegerekend, ongeacht wanneer de dienst is geleverd.

Daarnaast slaagt het beroep op het rechtszekerheidsbeginsel niet. De minister heeft de subsidies voor Q1 en Q2 van 2021 vastgesteld op basis van gegevens die de onderneming zelf heeft ingevuld in de vaststellingsaanvraag, zonder overleg met de minister. De onderneming was voorafgaand aan het invullen geïnformeerd dat de gegevens van de Belastingdienst leidend zijn. Daarom kan de onderneming geen rechten ontlenen aan eerdere besluiten van de minister. Het College verklaart het beroep ongegrond.

Uitspraak

proces-verbaal uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 23/1238
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 oktober 2024

Rechter: mr. B. Bastein

Griffier: mr. M. Ettema

Partijen

[naam] , te [plaats] (onderneming)

en

de minister van Economische Zaken,

vertegenwoordigd door mr. W. Dam en mr. P. van Veen

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. De minister heeft de subsidie voor het eerste kwartaal (Q1) van 2022 op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) vastgesteld op basis van de omzet die uit de gegevens van de Belastingdienst blijkt. De onderneming vindt dat de minister de omzet uit de administratie van de onderneming moet gebruiken vanwege de factureringsmethode van de onderneming. Dat heeft de minister ook in de subsidieperioden Q1 en Q2 van 2021 gedaan.
2 Het College oordeelt dat de minister terecht is uitgegaan van de omzet die uit de gegevens van de Belastingdienst volgt. De onderneming betaalt over haar gehele omzet omzetbelasting. In dat geval moet de minister de gegevens van de Belastingdienst gebruiken voor het bepalen van de omzet en de berekening van het omzetverlies. De minister heeft de omzet die de onderneming in Q1 van 2022 heeft gefactureerd mogen toerekenen aan dat kwartaal, omdat de onderneming het factuurstelsel hanteert. De datum van de factuur bepaalt daarbij in welk tijdvak de onderneming de btw moet afdragen. De datum waarop een dienst wordt geleverd, is niet relevant. Dat is niet anders als de dienst vooruit is gefactureerd. De btw moet ook dan worden afgedragen in het tijdvak van de factuurdatum.
3 Het beroep op het rechtszekerheidsbeginsel slaagt niet. De minister heeft de subsidies voor Q1 en Q2 van 2021 geautomatiseerd vastgesteld op basis van gegevens uit de administratie die de onderneming zonder overleg met de minister heeft ingevuld in de vaststellingsaanvraag. Vast staat dat de onderneming voorafgaand aan het invullen daarvan en in het aanvraagformulier door de minister is geïnformeerd dat de gegevens van de Belastingdienst leidend zijn. Aan de eerder genomen vaststellingsbesluiten kan de onderneming dan ook geen rechten ontlenen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Bastein, in aanwezigheid van mr. M. Ettema, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 14 oktober 2024.
w.g. B. Bastein w.g. M. Ettema