Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
handelend onder de naam [naam 2], te [plaats] (ondernemer)
College van Beroep voor het bedrijfsleven
In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 3 december 2024 uitspraak gedaan in het beroep van een ondernemer tegen de afwijzing van zijn herzieningsverzoek door de minister van Economische Zaken. De ondernemer had op 14 juli 2023 verzocht om herziening van de beslissing op bezwaar van 16 maart 2023, waarin zijn bezwaar tegen een vaststellingsbesluit van 6 augustus 2022 niet-ontvankelijk was verklaard. Dit vaststellingsbesluit had de subsidie op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) voor de periode van januari tot en met maart 2021 vastgesteld op € 0,-. De minister verklaarde het bezwaar van de ondernemer ongegrond in een besluit van 15 januari 2024.
Het College heeft de zaak zonder zitting beoordeeld, omdat het voldoende informatie had om tot een oordeel te komen. De minister had het herzieningsverzoek afgewezen op basis van het feit dat er geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden waren. De ondernemer voerde aan dat hij omzetgegevens had aangeleverd die nieuw waren en dat hij voldeed aan de voorwaarden voor subsidie. Het College oordeelde echter dat de ondernemer deze gegevens eerder had moeten overleggen in de bezwaarprocedure tegen het vaststellingsbesluit. Aangezien er geen nieuw gebleken feiten of omstandigheden waren, was de afwijzing van het herzieningsverzoek door de minister terecht.
De uitspraak concludeert dat het beroep van de ondernemer kennelijk ongegrond is en dat de minister geen proceskosten hoeft te vergoeden. De beslissing is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om in verzet te gaan tegen deze uitspraak.