Op 8 oktober 2024 heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven uitspraak gedaan in de zaak met nummer 23/1120. De zaak betreft een ondernemer die een aanvraag voor subsidie op basis van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 had ingediend. De aanvraag was echter te laat ingediend, namelijk op 13 augustus 2022, terwijl de aanvraagperiode liep van 31 augustus 2021 tot en met 29 oktober 2021. De ondernemer had aangevoerd dat hij door een ziekenhuisopname van 18 oktober 2021 tot en met 3 november 2021 niet in staat was om tijdig contact op te nemen met de minister van Economische Zaken.
De minister heeft deze ziekenhuisopname erkend als een ernstige persoonlijke omstandigheid, maar oordeelde dat de ondernemer te lang had gewacht met het opnemen van contact. De ondernemer had pas op 15 juli 2022 contact opgenomen, terwijl hij in de tussenliggende periode wel twee aanvragen voor andere kwartalen had ingediend. Het College was het eens met de minister dat de afwijzing van de aanvraag niet onevenredig was.
De uitspraak benadrukt het belang van de eigen verantwoordelijkheid van de ondernemer en dat het tegenwerpen van de termijnoverschrijding niet onevenredig moet zijn. De minister heeft de aanvraag terecht afgewezen, omdat deze niet binnen de gestelde termijn was ingediend. De beslissing is openbaar uitgesproken door mr. B. Bastein, in aanwezigheid van griffier mr. C.D.V. Efstratiades.