ECLI:NL:CBB:2024:760

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
1 oktober 2024
Publicatiedatum
25 oktober 2024
Zaaknummer
23/1453, 23/1454, 23/1455, 23/1456
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herzieningsverzoek subsidie COVID-19 afgewezen wegens gebrek aan nieuw gebleken feiten

Op 1 oktober 2024 heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven uitspraak gedaan in de zaak met de nummers 23/1453, 23/1454, 23/1455 en 23/1456. De zaak betreft een herzieningsverzoek van een onderneming die eerder subsidieaanvragen had ingediend op basis van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19. De onderneming had aanvragen ingediend voor het kwartaal Q1 2021 en voor de kwartalen Q2 2021, Q4 2021 en Q1 2022. De minister van Economische Zaken had drie van deze aanvragen afgewezen, terwijl de aanvraag voor Q2 2021 was toegewezen en vastgesteld. De onderneming had echter geen rechtsmiddelen aangewend tegen de afwijzingen van de minister.

Naar aanleiding van een artikel in de NRC van juni 2022, waarin eerdere uitspraken van het College werden besproken, heeft de onderneming vier verzoeken om herziening ingediend. De onderneming stelde dat de minister haar aanvragen alsnog moest toewijzen op basis van deze eerdere uitspraken. De minister heeft deze herzieningsverzoeken echter afgewezen, met als argument dat nieuwe rechtspraak niet kan worden aangemerkt als nieuw gebleken feit of veranderde omstandigheid volgens artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Het College heeft de argumenten van de onderneming verworpen en bevestigd dat de minister de herzieningsverzoeken terecht had afgewezen. Het College benadrukte dat de onderneming de mogelijkheid had om rechtsmiddelen in te stellen tegen de eerdere besluiten, maar dit niet of te laat had gedaan. De afwijzing van de herzieningsverzoeken was derhalve gerechtvaardigd, aangezien er geen evident onredelijke omstandigheden waren die een terugkeer naar de eerdere besluiten rechtvaardigden.

Uitspraak

proces-verbaal uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummers: 23/1453, 23/1454, 23/1455, 23/1456
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 oktober 2024

Rechter: mr. B. Bastein

Griffier: mr. P.M. Beishuizen

Partijen

[naam 1] handelend onder de naam [naam 2]te [plaats] (onderneming) waarvoor aanwezig is [naam 3]
en
de minister van Economische Zakenvertegenwoordigd door mr. A.M.D. Dijkstra en S. Piron

Beslissing

Het College verklaart de beroepen ongegrond.

Overwegingen

1. De onderneming heeft op grond van de SVL een aanvraag om subsidie voor het kwartaal Q1 2021 ingediend en op grond van de TVL aanvragen voor de kwartalen Q2 2021, Q4 2021 en Q1 2022. De minister heeft drie aanvragen (Q1 2021, Q4 2021 en Q1 2022) om subsidie afgewezen. De minister heeft de subsidie voor Q2 2021 toegewezen en nadien vastgesteld. De onderneming heeft tegen deze besluiten geen of te laat rechtsmiddelen ingediend. Naar aanleiding van een krantenartikel in NRC van juni 2022, waarin melding wordt gemaakt van uitspraken van het College van 22 december 2020, heeft de onderneming vier verzoeken om herziening ingediend. De onderneming vindt dat de minister gelet op die uitspraken haar aanvragen alnog moet toewijzen.
2 De minister heeft de verzoeken afgewezen omdat nieuwe rechtspraak geen nieuw gebleken feit of veranderde omstandigheid is als bedoeld in artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Bovendien dateren de uitspraken waar de onderneming op doelt van voor de besluiten op de aanvragen van de onderneming. De onderneming had dit dus in bezwaar tegen die besluiten kunnen aanvoeren. De onderneming is het hier niet mee eens.
3 Het College geeft de onderneming geen gelijk. De minister heeft de herzieningsverzoeken terecht afgewezen. Het is vaste rechtspraak dat een uitspraak van een rechterlijke instantie geen nieuw gebleken feit of veranderde omstandigheid is als bedoeld in artikel 4:6 van de Awb. Dat betekent dat het standpunt van de minister dat de onderneming geen nieuw gebleken of veranderde omstandigheden aan de verzoeken ten grondslag heeft gelegd juist is. Dit kan dus de afwijzing van deze verzoeken om niet terug te komen van besluiten die in rechte onaantastbaar zijn geworden dragen. Dat is slechts anders als het evident onredelijk is om niet terug te komen van die eerdere besluiten. Van deze omstandigheden is niet gebleken. Daarbij is van belang dat de onderneming de mogelijkheid heeft gehad om rechtsmiddelen in te stellen tegen de besluiten. Dit heeft de onderneming niet of te laat gedaan.
w.g. B. Bastein w.g. P.M. Beishuizen