ECLI:NL:CBB:2024:628

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
10 september 2024
Publicatiedatum
5 september 2024
Zaaknummer
23/2050 en 24/478
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing uitstel voor welzijnsvriendelijke stalvloer door minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur

In deze zaak heeft Laroka B.V. beroep ingesteld tegen het besluit van de minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur, waarin het verzoek om uitstel voor de aanleg van een welzijnsvriendelijke stalvloer werd afgewezen. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de minister in zijn brief van 10 juli 2024 heeft erkend dat de motivering van het bestreden besluit niet juist is. Dit houdt in dat het bestreden besluit niet in stand kan blijven. De minister moet in een nieuw besluit nader motiveren waarom hij vasthoudt aan de uiterlijke datum van 30 juni 2025 voor het verlenen van uitstel. De voorzieningenrechter is van mening dat de minister onvoldoende heeft onderbouwd waarom een kortere periode van uitstel niet mogelijk is. Indien de minister dit niet kan motiveren, moet Laroka uitstel tot 16 september 2025 worden verleend. De voorzieningenrechter verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit wegens strijd met de Algemene wet bestuursrecht. De minister wordt opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van Laroka. Het verzoek om voorlopige voorziening wordt afgewezen. Tevens moet de minister de door Laroka betaalde griffierechten vergoeden en wordt hij veroordeeld in de proceskosten van Laroka tot een bedrag van € 2.625.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummers: 23/2050 en 24/478
uitspraak van de voorzieningenrechter van 10 september 2024 op het verzoek om voorlopige voorziening en het beroep in de zaak tussen

Laroka B.V., te Heusden

(gemachtigde: mr. T. van der Weijde)
en

de minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur

(gemachtigden: mr. E. Slot en E. Hol)

Procesverloop

Met het besluit van 3 maart 2023 (het afwijzingsbesluit) heeft de minister op grond van de Regeling Europese EZK- en LNV-subsidies Investering in Kalverstallen 2019 (de Regeling) geweigerd uitstel te verlenen voor het aanleggen van een welzijnsvriendelijke stalvloer.
Met het besluit van 3 oktober 2023 (het bestreden besluit) heeft de minister het bezwaar van Laroka ongegrond verklaard.
Laroka heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen, die inhoudt dat het bestreden besluit wordt geschorst en de minister Laroka behandelt alsof tot 16 september 2024 uitstel is verleend voor het aanleggen van de welzijnsvriendelijke vloer.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting was op 20 juni 2024. Aan de zitting hebben namens Laroka [naam 1] (zaakwaarnemer van de gemachtigde van Laroka), [naam 2] en [naam 3] deelgenomen. Namens de minister hebben zijn gemachtigden deelgenomen.
De voorzieningenrechter heeft het onderzoek ter zitting geschorst om de minister in de gelegenheid te stellen het bestreden besluit te voorzien van een nadere motivering.
Partijen hebben toestemming gegeven onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak. Artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht maakt dat mogelijk.
Met de brief van 10 juli 2024 heeft de minister een aanvullende motivering ingediend. Laroka heeft met de brief van 8 augustus 2024 daarop gereageerd. Vervolgens heeft de voorzieningenrechter het onderzoek gesloten op 22 augustus 2024.

Overwegingen

Inleiding
1 De minister heeft met het besluit van 3 maart 2020 subsidie verleend aan Laroka voor de aanleg van een welzijnsvriendelijke stalvloer. Aan deze subsidieverlening heeft hij de voorwaarde gesteld dat de aanschaf, levering, installatie en betaling van de investering uiterlijk twee jaar na 3 maart 2020 (3 maart 2022) is gedaan. Vervolgens moet uiterlijk 13 weken daarna de vaststelling van de subsidie zijn aangevraagd.
2.1
Laroka heeft op 16 februari 2022 uitstel gevraagd voor het aanleggen van de welzijnsvriendelijke stalvloer, vanwege financiële en persoonlijke omstandigheden. Daarop heeft de minister op 21 maart 2022 één jaar uitstel verleend, waarmee de nieuwe einddatum van het project werd bepaald op 3 maart 2023. Laroka zou vervolgens 13 weken de tijd hebben om de vaststellingsaanvraag in te dienen.
2.2
Op 23 januari 2023 heeft Laroka een tweede uitstelverzoek ingediend, omdat er geen duidelijkheid was over de toekomst van haar kalverbedrijf. Het bedrijf is namelijk gelegen in de nabijheid van een natuurgebied en kwam mogelijk in aanmerking voor uitkoop, eventueel gedwongen. De besluitvorming daarover was door het provinciebestuur uitgesteld. Dit verzoek heeft de minister met het afwijzingsbesluit afgewezen, omdat Laroka nog geen start met de investering heeft gemaakt en omdat het verlenen van uitstel geen zekerheid zal geven dat een start gemaakt zal worden met de investering van het project.
Standpunten van partijen
3 Laroka voert kort samengevat aan dat de voorwaarde dat een start moet zijn gemaakt met de investering onredelijk is. Bovendien miskent de minister dat uitstel niet afhankelijk hoeft te zijn van de start van de investering; de subsidie komt via de Europese Unie en daar geldt de voorwaarde dat de subsidie uiterlijk op 31 december 2024 moet zijn ingediend. Ook voert Laroka aan dat de minister miskent dat extra uitstel had kunnen bijdragen aan het verkrijgen van duidelijkheid over de vraag of zij tot investering kon overgaan.
4 De minister stelt zich kort samengevat op het standpunt dat het aan Laroka zelf te wijten is dat zij na drie jaar nog steeds niet is begonnen met het aanleggen van de welzijnsvriendelijke stalvloer. De minister was dan ook terecht van mening dat de stalvloer niet alsnog binnen afzienbare tijd zou worden aangelegd en heeft geen verdere uitstel verleend.
Beoordeling door de voorzieningenrechter
5.1
Artikel 4.3.7, eerste lid, van de Regeling (zoals die ten tijde van de aanvraag gold) bepaalt dat voor investeringen in welzijnsvriendelijke stalvloeren een realisatietermijn van twee jaar geldt. Er kan een verzoek tot uitstel van deze termijn worden ingediend, zoals volgt uit artikel 2.16, derde lid, van de Regeling.
5.2
In het bestreden besluit staat dat uitstel kan worden verleend als aan de volgende voorwaarden is voldaan:
“1) Geen eigen schuld;
2) Er moet een start zijn gemaakt met de investering;
3) Uitstel is mogelijk voor 1 jaar of tot 16 september 2024.”
Op de zitting heeft de minister desgevraagd nader toegelicht dat deze voorwaarden in het interne beleid staan. Ook heeft de minister verklaard dat als de realisatietermijn van 16 september 2024 niet wordt gehaald, hij zal overgaan tot ambtshalve vaststelling van de subsidie op nihil. Op de vraag waar deze termijn van 16 september 2024 uit volgt, heeft de minister toegelicht dat dit uit een uitvoeringsprogramma en de goedkeuringsbeschikking van de Europese Commissie volgt. Omdat de minister dit pas op de zitting heeft toegelicht en in het bestreden besluit een duidelijke grondslag en motivering ontbreekt, heeft de voorzieningenrechter de minister verzocht om na afloop van de zitting de grondslag en motivering schriftelijk uiteen te zetten.
5.3
Met de brief van 10 juli 2024 heeft de minister nader toegelicht dat anders dan in het bestreden besluit staat, de uiterste datum voor het indienen van een vaststellingsaanvraag niet 16 september 2024 is, maar 30 juni 2025. De financiering van de subsidiemodule Welzijnsvriendelijke stalvloeren vleeskalveren is namelijk afkomstig uit het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling Verordening 2020/2220 van het Europees Parlement en de Raad van 23 december 2020 tot vaststelling van een aantal overgangsbepalingen voor steun uit het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo) en uit het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF) in de jaren 2021 en 2022 (Verordening 2020/2220). Uit artikel 2, tweede lid, van Verordening 2020/2220 volgt dat de termijn genoemd in artikel 65, tweede lid, van Verordening 1303/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds, het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij en algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij wordt verlengd met twee jaar. Dit betekent dat voor 31 december 2023, 31 december 2025 moet worden gelezen. Dat is de datum waarop de totale administratie van het hele project moet zijn ingediend. Daarbij geldt volgens de minister dat in dit geval uitstel kan worden verleend tot uiterlijk 30 juni 2025. De termijn van zes maanden is nodig om het hele project administratie af te ronden, inclusief de vaststelling en uitbetaling.
5.4
Laroka heeft daarop te kennen gegeven dat zij niet begrijpt waarom de minister zes maanden nodig geeft voor de administratieve afronding van de subsidieaanvraag. Eerder heeft de minister namelijk te kennen gegeven dat dit ook kan in de periode van 16 september 2024 tot 31 december 2024. Niet is in te zien waarom de minister met langere voorbereidingstijd van een jaar niet dezelfde periode kan gebruiken voor de administratieve afwikkeling.
6 De voorzieningenrechter stelt vast dat de minister met zijn nadere onderbouwing in zijn brief van 10 juli 2024 heeft erkend dat de motivering van het bestreden besluit niet juist is. Dit betekent dat het bestreden besluit niet in stand kan blijven. Voor zover de minister vasthoudt aan 30 juni 2025 als uiterlijke datum tot wanneer uitstel kan worden verleend, zal hij dit in een nieuw te nemen besluit nader moeten motiveren. De voorzieningenrechter is namelijk met Laroka van oordeel dat de minister voorshands onvoldoende heeft onderbouwd waarom hij niet kan volstaan met de eerder genoemde kortere periode (16 september tot 31 december). Indien de minister dit niet deugdelijk kan motiveren moet Laroka uitstel tot 16 september 2025 worden verleend.
Conclusie
7 De voorzieningenrechter verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding zelf in de zaak te voorzien, omdat hij niet beschikt over alle daarvoor noodzakelijke gegevens en het is dus aan de minister om een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van wat hiervoor onder 6 is overwogen. De minister krijgt daarvoor een termijn van zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak
8 De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
9 Omdat het beroep gegrond is, moet de minister de door Laroka betaalde
griffierechten vergoeden. Dit geldt voor zowel de voorlopige voorzieningszaak, als de beroepsprocedure (dus twee maal € 365).
10 Daarnaast ziet de voorzieningenrechter ook aanleiding de minister te veroordelen in de proceskosten van Laroka. Deze kosten worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 2.625 (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt de minister op binnen zes weken een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van Laroka;
  • wijst het verzoek om voorlopige voorziening af;
  • draagt de minister op de betaalde griffierechten van € 730 aan Laroka te vergoeden;
  • veroordeelt de minister tot vergoeding van de proceskosten van Laroka tot een bedrag van € 2.625.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L. Verbeek, in aanwezigheid van mr. K. Naganathar, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 10 september 2024.
w.g. J.L. Verbeek w.g. K. Naganathar
Afschrift verzonden aan partijen op: