5.4Laroka heeft daarop te kennen gegeven dat zij niet begrijpt waarom de minister zes maanden nodig geeft voor de administratieve afronding van de subsidieaanvraag. Eerder heeft de minister namelijk te kennen gegeven dat dit ook kan in de periode van 16 september 2024 tot 31 december 2024. Niet is in te zien waarom de minister met langere voorbereidingstijd van een jaar niet dezelfde periode kan gebruiken voor de administratieve afwikkeling.
6 De voorzieningenrechter stelt vast dat de minister met zijn nadere onderbouwing in zijn brief van 10 juli 2024 heeft erkend dat de motivering van het bestreden besluit niet juist is. Dit betekent dat het bestreden besluit niet in stand kan blijven. Voor zover de minister vasthoudt aan 30 juni 2025 als uiterlijke datum tot wanneer uitstel kan worden verleend, zal hij dit in een nieuw te nemen besluit nader moeten motiveren. De voorzieningenrechter is namelijk met Laroka van oordeel dat de minister voorshands onvoldoende heeft onderbouwd waarom hij niet kan volstaan met de eerder genoemde kortere periode (16 september tot 31 december). Indien de minister dit niet deugdelijk kan motiveren moet Laroka uitstel tot 16 september 2025 worden verleend.
7 De voorzieningenrechter verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding zelf in de zaak te voorzien, omdat hij niet beschikt over alle daarvoor noodzakelijke gegevens en het is dus aan de minister om een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van wat hiervoor onder 6 is overwogen. De minister krijgt daarvoor een termijn van zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak
8 De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
9 Omdat het beroep gegrond is, moet de minister de door Laroka betaalde
griffierechten vergoeden. Dit geldt voor zowel de voorlopige voorzieningszaak, als de beroepsprocedure (dus twee maal € 365).
10 Daarnaast ziet de voorzieningenrechter ook aanleiding de minister te veroordelen in de proceskosten van Laroka. Deze kosten worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 2.625 (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1).