ECLI:NL:CBB:2024:609
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Proces-verbaal
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen vaststelling subsidie vaste lasten COVID-19 en referentieperiode
Op 19 augustus 2024 heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven uitspraak gedaan in de zaak met nummer 23/604. De zaak betreft een beroep van een ondernemer, vertegenwoordigd door [naam 3], tegen de minister van Economische Zaken en Klimaat, vertegenwoordigd door S.F. Hu en mr. S. Piron. De ondernemer was het niet eens met de vaststelling van de subsidie voor vaste lasten in het kader van de COVID-19-regeling, specifiek met de keuze van de referentieperiode die door de minister was gehanteerd. De ondernemer stelde dat de omzet van het vierde kwartaal van 2019 als referentieperiode had moeten worden genomen in plaats van het door hem opgegeven derde kwartaal van 2020.
Het College heeft het beroep ongegrond verklaard. In de overwegingen werd duidelijk gemaakt dat de regeling voor de Tegemoetkoming Vaste Lasten (TVL) geen mogelijkheid biedt om af te wijken van de in de regeling genoemde referentieperiode. Bovendien is er geen hardheidsclausule opgenomen die in dit geval van toepassing zou zijn. Het College benadrukte dat de minister alleen in zeer bijzondere gevallen een uitzondering kan maken, maar dat deze situatie niet onder die uitzonderingen valt. De uitspraak werd mondeling gedaan en is vastgelegd in een proces-verbaal.