Op 6 augustus 2024 heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven uitspraak gedaan op het verzet van een onderneming tegen eerdere uitspraken van het College. De onderneming had verzet aangetekend tegen twee uitspraken van 30 april 2024, met de zaaknummers 23/1861 en 23/1862, waarbij haar beroepen niet-ontvankelijk waren verklaard wegens onverschoonbare overschrijding van de beroepstermijn. De onderneming had op 2 maart 2023 beroep ingesteld tegen een besluit van de minister van Economische Zaken en Klimaat, maar dit beroep was ongegrond verklaard. Op 26 oktober 2023 had de onderneming opnieuw beroep ingesteld tegen besluiten van de minister, maar deze beroepen werden eveneens niet-ontvankelijk verklaard.
In de beoordeling van het verzet kwam het College tot de conclusie dat de onderneming tijdig beroep had ingesteld tegen de besluiten van 22 februari 2023 en 24 februari 2023. Het College had aanvankelijk niet onderkend dat de verwijzing in het beroepschrift betrekking had op deze besluiten. Hierdoor was het verzet gegrond verklaard, en de eerdere uitspraken van 30 april 2024 vervallen. De onderzoeken worden hervat in de stand waarin deze zich bevonden. Het College verzoekt de minister om binnen vier weken na de uitspraak de benodigde stukken aan te leveren voor verdere behandeling van de beroepen.
De minister hoeft geen proceskosten van het verzet te vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. T.G.M. Simons, in aanwezigheid van griffier mr. S. van Noordt, en is openbaar uitgesproken op 6 augustus 2024.