ECLI:NL:CBB:2024:493

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
27 juni 2024
Publicatiedatum
17 juli 2024
Zaaknummer
23/217
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond beroep tegen vaststelling subsidie COVID-19 voor ondernemer met niet-representatieve referentieperiode

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 27 juni 2024 uitspraak gedaan in het beroep van een ondernemer die het niet eens was met de vaststelling van de subsidie voor het eerste kwartaal van 2021 door de minister van Economische Zaken. De ondernemer stelde dat de referentieperiode, namelijk het eerste kwartaal van 2019, niet representatief was voor zijn situatie, omdat hij pas in oktober 2018 met zijn onderneming was gestart. Hij verzocht het College om een andere referentieperiode te hanteren.

Het College heeft het beroep ongegrond verklaard. Het oordeelde dat de regeling voor de Tegemoetkoming Vaste Lasten (TVL) geen mogelijkheid biedt om af te wijken van de in de regeling opgenomen referentieperiodes. Er is geen hardheidsclausule in de regeling opgenomen die in dit geval van toepassing zou zijn. Het College benadrukte dat de minister alleen in zeer bijzondere gevallen een uitzondering kan maken, maar dat dit hier niet aan de orde was.

Daarnaast was er tussen partijen geen geschil over het feit dat, wanneer de omzetgegevens uit de referentieperiode worden gebruikt, de ondernemer niet voldoet aan het vereiste van minimaal 30% omzetverlies. Dit betekende dat de minister bevoegd was om de subsidie voor het eerste kwartaal van 2021 op nihil vast te stellen. Het College zag geen aanleiding om te oordelen dat de minister in dit geval van zijn bevoegdheid had moeten afzien.

Uitspraak

proces-verbaal uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 23/217
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 juni 2024

Rechter: mr. B. Bastein

Griffier: mr. F. Willems

Partijen

[naam 1],
handelend onder de naam [naam 2], te [plaats] , (ondernemer), waarvoor aanwezig zijn de ondernemer en [naam 3]
en
de minister van Economische Zaken, vertegenwoordigd door mr. M. Achalhi en mr. P. van Veen

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. De ondernemer is het er niet mee eens dat de minister de subsidie voor Q1 van 2021 op nihil heeft vastgesteld. De minister heeft volgens de ondernemer er ten onrechte geen rekening mee gehouden dat de omzet in de referentieperiode (Q1 van 2019) niet representatief is, omdat zij pas in oktober 2018 kon starten met haar onderneming. De ondernemer wil daarom dat een andere referentieperiode wordt gebruikt.
2 Het College geeft de ondernemer geen gelijk. De TVL biedt geen mogelijkheid om af te wijken van de in de regeling genoemde referentieperiode(s). Ook is er geen hardheidsclausule opgenomen in de TVL. Om te zorgen dat de TVL uitvoerbaar blijft, maakt de minister alleen in zeer bijzondere gevallen een uitzondering. Daarvan is in het geval van de ondernemer geen sprake.
3 Tussen partijen is niet in geschil dat als gebruik wordt gemaakt van de omzetgegevens in de referentieperiode, de ondernemer niet voldoet aan het vereiste van minimaal 30% omzetverlies. De minister was daarom bevoegd om de subsidie voor Q1 van 2021 op nihil vast te stellen. Het College ziet in wat de onderneming heeft aangevoerd geen grond voor het oordeel dat de minister daarvan in dit geval had moeten afzien.
w.g. B. Bastein w.g. F. Willems