ECLI:NL:CBB:2024:427

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
25 juni 2024
Publicatiedatum
20 juni 2024
Zaaknummer
23/212
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing subsidieaanvraag COVID-19 vanwege te late indiening

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 25 juni 2024 uitspraak gedaan in het geschil tussen de minister van Economische Zaken en Klimaat en een vennootschap onder firma. De vennootschap had een aanvraag ingediend voor subsidie op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) voor het eerste kwartaal van 2022. De minister had deze aanvraag echter als een pro-forma-aanvraag aangemerkt en afgewezen, omdat deze te laat was ingediend. De vennootschap voerde aan dat de vertraging te wijten was aan ernstige coronaklachten van de vennoot die verantwoordelijk was voor de administratie, maar de minister stelde dat niet was aangetoond dat het voor de onderneming onmogelijk was om tijdig een aanvraag in te dienen.

Het College oordeelde dat de minister terecht had afgewezen, omdat de aanvraag niet voor de deadline van 31 maart 2022 was ingediend. De wetgeving rondom de TVL is duidelijk en biedt geen ruimte voor afwijkingen in geval van te late indiening. Het College benadrukte dat het de verantwoordelijkheid van de onderneming is om tijdig een aanvraag in te dienen, en dat de gevolgen van een te late aanvraag voor rekening van de onderneming komen. De uitspraak bevestigt dat de strikte naleving van aanvraagtermijnen essentieel is in het kader van subsidies, en dat persoonlijke omstandigheden van de aanvrager niet automatisch leiden tot een uitzondering op deze regels.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 23/212

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 juni 2024 in de zaak tussen

de vennootschap onder firma [naam], te [plaats] , (onderneming)
en

de minister van Economische Zaken en Klimaat

(gemachtigden: mr. M. Achalhi en mr. T. Khidouz).

Procesverloop

Met het besluit van 27 juni 2022 heeft de minister de aanmelding van de onderneming voor een subsidie op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) voor de periode Q1 van 2022 aangemerkt als een pro-forma-aanvraag, en deze aanvraag vervolgens afgewezen.
Met het besluit van 4 november 2022 (bestreden besluit) heeft de minister het bezwaar van de onderneming ongegrond verklaard.
De onderneming heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting was op 23 mei 2024. Aan de zitting hebben de gemachtigden van de minister deelgenomen.

Overwegingen

Inleiding
1.1
Deze zaak gaat over een TVL-aanvraag die te laat is ingediend. Artikel 2.6.7 van de TVL bepaalt dat ondernemers hun aanvraag voor Q1 van 2022 uiterlijk op 31 maart 2022 vóór 17.00 uur konden indienen. Op dat moment sloot het digitale aanvraagsysteem en was het voor ondernemers in beginsel niet meer mogelijk een aanvraag in te dienen via dat systeem. De minister heeft voor ondernemers die te laat waren met hun aanvraag de mogelijkheid geopend om de reden voor de overschrijding van de aanvraagtermijn te melden. Na beoordeling daarvan werd in bepaalde gevallen het digitale aanvraagsysteem voor de betrokken ondernemers tijdelijk opnieuw geopend, zodat zij alsnog een aanvraag konden indienen.
1.2
Het geschil in deze zaak betreft de vraag of de minister de aanvraag terecht heeft afgewezen vanwege het niet tijdig indienen ervan.
1.3
Het toepasselijke wettelijke kader is opgenomen in een bijlage bij deze uitspraak.
Standpunt van de onderneming
2 De onderneming voert aan dat zij haar aanvraag te laat heeft ingediend, omdat de vennoot die belast is met de administratie kampte met ernstige coronaklachten tijdens de aanvraagperiode. Deze vennoot viel ook nog eens onder de risicogroep in verband met hart- en longklachten. De onderneming vindt dat zij recht heeft op subsidie op grond van de TVL.
Standpunt van de minister
3 De minister stelt dat niet is gebleken dat het voor de onderneming onmogelijk was om tijdig een aanvraag in te dienen. De minister wijst er daarbij op dat het de verantwoordelijkheid van de onderneming is om tijdig zelf een aanvraag in te dienen of dit te laten doen door een gemachtigde.
Beoordeling door het College
4.1
Uit artikel 2.6.5, eerste lid, aanhef en onder a, gelezen in samenhang met artikel 2.6.7 van de TVL, volgt dat de minister afwijzend op de aanvraag beslist als de aanvraag niet tijdig is ingediend. Te late indiening van een TVL-aanvraag is een dwingende afwijzingsgrond in de TVL voor alle kwartalen. De Awb en de Kaderwet EZK- en LNV-subsidies, waarop de TVL gebaseerd is, bieden geen grondslag om daarvan af te wijken.
4.2
Niet in geschil is dat de ondernemer de aanvraag niet voor het in de TVL opgenomen eindtijdstip heeft ingediend. Voor de wijze waarop de minister omgaat met dergelijke aanvragen, verwijst het College naar zijn uitspraak van 13 juni 2023 (ECLI:NL:CBB:2023:293, onder 6.1 tot en met 6.4). In aanvulling op wat in 7.3 van die uitspraak is overwogen, merkt het College op dat het daarbij gaat om beleid dat zijn grondslag vindt in het ongeschreven evenredigheidsbeginsel. Daaraan zal ook het bestreden besluit worden getoetst.
4.3
Het College ziet geen grond voor het oordeel dat het vasthouden aan de aanvraagtermijn in dit geval onevenredig is. De minister heeft terecht gesteld dat het de eigen verantwoordelijkheid van de onderneming is om zich op de hoogte te stellen van de vereisten, waaronder de aanvraagtermijn, om voor subsidie in aanmerking te komen. Hoewel het College begrijpt dat het voor de onderneming, zeker indien één van de vennoten kampt met gezondheidsklachten, een hectische tijd was waarin veel op haar afkwam, is niet gebleken dat het voor de onderneming onmogelijk was om een aanvraag tijdig in te dienen. Zo had ook de andere vennoot dat tijdig kunnen doen, of had een gemachtigde, bijvoorbeeld de boekhouder, gevraagd kunnen worden om dit voor haar te doen. Het College begrijpt dat de afwijzing voor de onderneming financiële gevolgen heeft, maar dat maakt het besluit nog niet onevenredig. De gevolgen van de te late aanvraag komen voor risico van de onderneming.
Slotsom
5.1
Het College is op grond van het voorgaande van oordeel dat de minister de aanvraag terecht op grond van artikel 2.6.5, eerste lid, aanhef en onder a, in samenhang met artikel 2.6.7 van de TVL heeft afgewezen, omdat niet is voldaan aan het vereiste dat de aanvraag tijdig is ingediend.
5.2
Het beroep is ongegrond. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.P. Glerum, in aanwezigheid van mr. A. Verhoeven, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 25 juni 2024.
w.g. M.P. Glerum w.g. A. Verhoeven

Bijlage

Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19
Artikel 2.6.5, eerste lid, aanhef en onder a
1. De minister beslist afwijzend op een aanvraag:
a. Indien de aanvraag niet voldoet aan de bij deze regeling gestelde regels […].
Artikel 2.6.7, eerste en tweede lid
Een aanvraag kan worden ingediend in de periode van 28 februari 2022 tot en met 31 maart 2022.
Aanvragen kunnen worden ingediend vanaf 08.00 uur op de in het eerste lid genoemde begindatum en zijn tijdig ingediend indien zij op de in het eerste lid genoemde einddatum vóór 17.00 uur zijn ontvangen.