In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [naam 1] tegen een uitspraak van de accountantskamer, waarin een klacht is behandeld die door [naam 2] B.V., [naam 3] B.V., [naam 4] B.V. en [naam 5] B.V. was ingediend. De klacht betrof het in diskrediet brengen van het accountantsberoep door [naam 1], die zich zou hebben verrijkt door frauduleuze betalingen te verrichten. De accountantskamer had de klacht gegrond verklaard en de maatregel van doorhaling van de inschrijving als registeraccountant opgelegd voor een periode van acht jaren. Het College van Beroep voor het Bedrijfsleven heeft de zaak op 28 mei 2024 behandeld en heeft geoordeeld dat de maatregel van doorhaling terecht was, maar heeft de termijn waarbinnen [naam 1] niet opnieuw in de registers kan worden ingeschreven, beperkt tot vijf jaren. Dit besluit is genomen na afweging van verzachtende omstandigheden, waaronder het feit dat [naam 1] het verduisterde bedrag direct heeft terugbetaald en dat hij in behandeling is gegaan bij een psycholoog. Het College heeft de eerdere uitspraak van de accountantskamer in zoverre vernietigd, maar de overige onderdelen van de uitspraak zijn in stand gebleven. De beslissing is openbaar uitgesproken op 28 mei 2024.