ECLI:NL:CBB:2024:371

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
28 mei 2024
Publicatiedatum
24 mei 2024
Zaaknummer
22/847
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake tuchtrechtelijke maatregel tegen accountant wegens frauduleuze betalingen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [naam 1] tegen een uitspraak van de accountantskamer, waarin een klacht is behandeld die door [naam 2] B.V., [naam 3] B.V., [naam 4] B.V. en [naam 5] B.V. was ingediend. De klacht betrof het in diskrediet brengen van het accountantsberoep door [naam 1], die zich zou hebben verrijkt door frauduleuze betalingen te verrichten. De accountantskamer had de klacht gegrond verklaard en de maatregel van doorhaling van de inschrijving als registeraccountant opgelegd voor een periode van acht jaren. Het College van Beroep voor het Bedrijfsleven heeft de zaak op 28 mei 2024 behandeld en heeft geoordeeld dat de maatregel van doorhaling terecht was, maar heeft de termijn waarbinnen [naam 1] niet opnieuw in de registers kan worden ingeschreven, beperkt tot vijf jaren. Dit besluit is genomen na afweging van verzachtende omstandigheden, waaronder het feit dat [naam 1] het verduisterde bedrag direct heeft terugbetaald en dat hij in behandeling is gegaan bij een psycholoog. Het College heeft de eerdere uitspraak van de accountantskamer in zoverre vernietigd, maar de overige onderdelen van de uitspraak zijn in stand gebleven. De beslissing is openbaar uitgesproken op 28 mei 2024.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 22/847

uitspraak van de meervoudige kamer van 28 mei 2024 op het hoger beroep van:

[naam 1] , te [plaats] ,

(gemachtigden: mr. M.D. Schuilwerve en mr. L. van Dieren-Muller),
tegen de uitspraak van de accountantskamer van 1 april 2022 waarbij is beslist op een klacht, ingediend door
[naam 2] B.V., [naam 3] B.V., [naam 4] B.V. en [naam 5] B.V.( [naam 6] ) tegen [naam 1]
(gemachtigde: mr. J.F. Rense).

Procesverloop in hoger beroep

[naam 1] heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de accountantskamer van 1 april 2022, met nummer 21/1734 Wtra AK (www.tuchtrecht.nl, ECLI:NL:TACAKN:2022:13).
[naam 6] hebben een schriftelijke reactie op het hogerberoepschrift gegeven.
[naam 1] heeft nadere stukken ingezonden.
De zitting was op 28 maart 2024. Aan de zitting hebben deelgenomen [naam 1] en zijn gemachtigden.

Grondslag van het geschil

1. Voor een uitgebreide weergave van het verloop van de procedure en de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden, voor zover niet bestreden, wordt verwezen naar de inhoud van de uitspraak van de accountantskamer. Het College volstaat met het volgende.
2 [naam 1] was sinds 15 december 2017 ingeschreven als registeraccountant in het accountantsregister van de NBA. Hij is werkzaam bij zijn eigen onderneming, ten tijde van belang genaamd Van [naam 7] en later gewijzigd in [naam 8] . [naam 6] houden zich bezig met beheer en herontwikkeling van onroerend goed. De directie bestaat uit [naam 9] en [naam 10] . [naam 1] was vanaf 11 september 2019 werkzaam voor [naam 6] Op basis van een overeenkomst van opdracht verrichtte hij vanuit zijn eigen onderneming diverse werkzaamheden voor [naam 6] : het opzetten en bijhouden van de financiële administratie, het inrichten van het online boekhoudsysteem, het inboeken en verrichten van betalingen van facturen, het opstellen van managementrapportages en het doen van btw- en vpb-aangiften. In zijn hoedanigheid als controller/financial manager had [naam 1] verschillende bevoegdheden. Over het verlengde boekjaar 2020 is door de externe accountant een statutaire jaarrekeningcontrole uitgevoerd. Deze accountant ontdekte dat enkele betalingen, voorgesteld als betalingen aan leveranciers, in werkelijkheid betalingen waren naar bankrekeningnummers van [naam 1] . De externe accountant heeft hiervan op 5 augustus 2021 melding gemaakt aan [naam 9] en [naam 10] . Deze melding was voor [naam 6] aanleiding om in de administratie te onderzoeken welke uitgaande betalingen naar bankrekeningen (privé en zakelijk) van [naam 1] zijn gedaan. [naam 9] en [naam 10] hebben [naam 1] op 16 augustus 2021 geconfronteerd met deze bevindingen. Tijdens dit gesprek heeft [naam 1] erkend dat hij betalingen naar zijn eigen rekeningen heeft verricht, zonder dat daarvoor een zakelijke grondslag was. Hij heeft toegezegd mee te werken aan een verder onderzoek naar de betalingen en heeft diezelfde dag een bedrag van € 50.000,- overgemaakt aan [naam 2] B.V. Vervolgens is er door [naam 11] B.V. ( [naam 11] ) nader onderzoek verricht. Uit dat onderzoek is gebleken dat [naam 1] in de periode van 31 januari 2020 tot 24 juni 2021 door middel van 17 betalingen in totaal een bedrag van € 50.997,50 naar zijn eigen bankrekeningen heeft overgemaakt.

Uitspraak van de accountantskamer

3.1
De klacht, zoals weergegeven in de uitspraak van de accountantskamer, welke weergave door partijen niet wordt bestreden, houdt in dat [naam 1] wordt verweten dat hij het accountantsberoep in diskrediet heeft gebracht door zichzelf te verrijken door het verrichten van frauduleuze betalingen ten koste van [naam 6] en te trachten om deze betalingen in de financiële administratie te verhullen, hetgeen strijdig is met het bepaalde in de artikelen 2, 4, 6 en 13 van de Verordening gedrags- en beroepsregels accountants.
3.2
Bij de bestreden uitspraak heeft de accountantskamer de klacht gegrond verklaard en aan [naam 1] de maatregel van doorhaling van de inschrijving als registeraccountant opgelegd. Daarbij is de termijn waarbinnen [naam 1] niet opnieuw in de registers kan worden ingeschreven bepaald op acht jaren. De accountantskamer heeft de uitspraak uitvoer bij voorraad verklaard. De inschrijving van [naam 1] in het register van de NBA is doorgehaald op 26 april 2022.
3.3
Daartoe heeft de accountantskamer overwogen dat [naam 1] heeft erkend dat hij in ieder geval 17 maal door middel van valse facturen in totaal een bedrag van € 50.997,50 heeft overgemaakt van de bankrekeningen van [naam 6] naar zijn eigen bankrekeningen. Het motief voor zijn handelen is volgens het rapport van [naam 11] de hebzucht naar meer geld. Uit dat rapport blijkt volgens de accountantskamer verder dat de manier van maskeren van frauduleuze betalingen niet ingenieus was, maar dat dit niet wegneemt dat [naam 1] heeft geprobeerd zijn handelen te verhullen. De accountantskamer komt tot de slotsom dat [naam 1] heeft gehandeld in strijd met het fundamentele beginsel van integriteit en met zijn handelwijze het accountantsberoep ernstig in diskrediet heeft gebracht. Bij de zwaarte van de maatregel heeft de accountantskamer als verzachtende omstandigheid meegewogen dat [naam 1] zijn handelen direct nadat hij daarmee werd geconfronteerd, heeft toegegeven, volledig aan het daarna ingestelde onderzoek heeft meegewerkt en het door hem verduisterde geld onmiddellijk na de ontdekking van de fraude heeft terugbetaald.

Beoordeling van het geschil in hoger beroep

4 Het hoger beroep van [naam 1] is gericht op de zwaarte van de opgelegde maatregel. [naam 1] ziet in dat het onverstandig was om niet aanwezig te zijn bij de behandeling van de klacht bij de accountantskamer, maar vindt dat dit niet mag meewegen bij de zwaarte van de straf. [naam 1] heeft verder aangevoerd dat de duur van de termijn waarbinnen hij niet opnieuw in de registers kan worden ingeschreven, zich niet verhoudt tot de maatregelen die in vergelijkbare tuchtzaken zijn opgelegd. Verder heeft de accountantskamer volgens hem onvoldoende gewicht toegekend aan de verzachtende omstandigheden. De accountantskamer had zwaarder moeten laten meewegen dat [naam 1] de laakbaarheid van zijn handelen inzag en maatregelen nam om de schade voor [naam 6] te beperken. Ook heeft de accountantskamer verzuimd bij haar oordeel te betrekken dat [naam 1] ten tijde van het handelen geen tuchtrechtelijk verleden had. Verder zou nog moeten meewegen het beperkte risico op herhaling, het belang van zijn klanten om [naam 1] in te kunnen schakelen voor accountantsdiensten en de motivatie van [naam 1] om zich binnen de beroepsgroep te rehabiliteren.
5 [naam 6] hebben zich op het standpunt gesteld dat de opgelegde maatregel passend en geboden is. Door zijn gedrag zijn [naam 6] in ernstige mate benadeeld en is het vertrouwen in de beroepsgroep beschaamd. Het inzicht van [naam 1] in zijn eigen gedrag komt veel te laat en staat aan het frauduleuze handelen niet in de weg. Daar komt zijn ontwijkende gedrag in de procedure bij de accountantskamer nog bij. Verder hebben [naam 6] erop gewezen dat op de website van het kantoor van [naam 1] recent nog vermeld was dat hij accountantsdiensten aanbood. Ook was het logo van de NBA op de website te zien.
6 Ook het College is van oordeel dat [naam 1] het accountantsberoep ernstig in diskrediet heeft gebracht. De maatregel van doorhaling is op zijn plaats, maar het College ziet aanleiding om de duur van de termijn waarbinnen [naam 1] niet opnieuw in de registers kan worden ingeschreven te beperken tot vijf jaar. Daarvoor is, naast de verzachtende omstandigheden die de accountantskamer heeft genoemd, het volgende van belang. [naam 1] heeft het door hem verduisterde geld (in totaal € 50.997,50) direct terugbetaald, maar daarenboven heeft hij, zoals in hoger beroep is gebleken, ook de onderzoekskosten van [naam 11] en [naam 12] (in totaal € 30.929,87) aan [naam 6] vergoed. Verder is [naam 1] verschenen bij de zitting van het College, waar hij desgevraagd enig inzicht heeft gegeven in zijn beweegredenen. Die komen er, kort gezegd, op neer dat [naam 1] zijn bijdrage aan de exploitatie van de onderneming, waardevoller achtte (zowel in financieel opzicht als de waardering voor zijn persoon) dan de vergoeding die hij daarvoor ontving. Weliswaar doet deze verklaring niet af aan de ernst van zijn frauduleuze handelingen, maar zij laat wel zien dat [naam 1] op zijn gedrag heeft gereflecteerd. Dat blijkt ook uit de omstandigheid dat hij in behandeling is gegaan bij een psycholoog. Ook in eerdere rechtspraak van het College in fraudezaken ziet het College aanleiding om de duur van de termijn waarbinnen [naam 1] niet opnieuw kan worden ingeschreven, te beperken. Wat [naam 6] hebben gesteld over de website van [naam 1] weegt het College niet in zijn nadeel mee, omdat ten tijde van de zitting bij het College op zijn website geen accountantsdiensten meer werden aangeboden. Het College acht het passend en geboden dat de inschrijving van [naam 1] in de registers wordt doorgehaald onder bepaling van de termijn waarbinnen hij niet opnieuw kan worden ingeschreven op vijf jaren.
Conclusie
7 De slotsom is dat het hoger beroep gegrond is, voor zover het betreft de duur van de termijn gedurende welke [naam 1] niet opnieuw in de registers kan worden ingeschreven. De uitspraak van de accountantskamer dient in zoverre te worden vernietigd. Het College zal de zaak zelf afdoen en de duur van deze termijn bepalen op vijf jaren. Voor het overige blijft de uitspraak van de accountantskamer dus in stand.
8 De beslissing op dit hoger beroep berust mede op hoofdstuk V van de Wet tuchtrechtspraak accountants.

Beslissing

Het College:
- verklaart het hoger beroep gegrond voor zover het betreft de duur van de termijn gedurende welke [naam 1] niet opnieuw in de registers kan worden ingeschreven;
- vernietigt de bestreden tuchtuitspraak in zoverre;
- bepaalt de termijn waarbinnen [naam 1] niet opnieuw in de registers kan worden ingeschreven op vijf jaren.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L.W. Aerts, mr. M.M. Smorenburg en mr. H.S.J. Albers, in aanwezigheid van mr. L.N. Foppen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 28 mei 2024.
w.g. J.L.W. Aerts de griffier is verhinderd de
uitspraak te ondertekenen