ECLI:NL:CBB:2024:306

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
30 april 2024
Publicatiedatum
25 april 2024
Zaaknummer
23/1429
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen vaststelling subsidie op nihil voor zonneboiler op grond van ISDE-regeling

In deze uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 30 april 2024, betreft het een beroep van [naam] tegen de vaststelling van zijn subsidie voor een zonneboiler op nihil door de minister voor Klimaat en Energie. De minister had op 23 maart 2023 een vaststellingsbesluit genomen, waarin de subsidie op € 0,- werd vastgesteld omdat [naam] onjuiste gegevens had verstrekt bij zijn subsidieaanvraag. De aanvraag was ingediend op 10 juni 2022, terwijl de zonneboiler al op 1 juni 2022 was aangeschaft, wat in strijd is met het vereiste van stimulerend effect. Dit vereiste houdt in dat de subsidieaanvraag moet worden gedaan voordat de aankoop van de apparatuur plaatsvindt.

Tijdens de zitting op 19 maart 2024 heeft [naam] betoogd dat de vaststelling op nihil onterecht is, omdat het enkel om datums zou gaan en hij niet op de hoogte was van de subsidievoorwaarden. Het College heeft echter geoordeeld dat de minister terecht de subsidie op nihil heeft vastgesteld, omdat [naam] de aankoopverplichting al was aangegaan voordat hij de subsidieaanvraag indiende. Het College heeft vastgesteld dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die de vaststelling op nihil onredelijk bezwarend maken voor [naam].

De uitspraak benadrukt het belang van het naleven van de subsidievoorwaarden en de verantwoordelijkheden van de aanvrager om zich te informeren over de regels. Het College heeft het beroep ongegrond verklaard en de minister hoeft geen proceskosten te vergoeden. De beslissing is openbaar uitgesproken en de relevante wettelijke kaders zijn in de bijlage opgenomen.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 23/1429

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 april 2024 in de zaak tussen

[naam] , te [woonplaats]

en

de minister voor Klimaat en Energie

(gemachtigde: mr. C. Cromheecke)

Procesverloop

Met het besluit van 23 maart 2023 (vaststellingsbesluit) heeft de minister de op grond van Titel 4.5 Investeringssubsidie duurzame energie (ISDE) van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies (Regeling) aan [naam] verleende subsidie voor een zonneboiler vastgesteld op nihil.
Met het besluit van 5 juni 2023 (bestreden besluit) heeft de minister het bezwaar van [naam] ongegrond verklaard.
[naam] heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting was op 19 maart 2024. Aan de zitting hebben deelgenomen: [naam] en de gemachtigde van de minister.

Overwegingen

De minister heeft op 28 juni 2022 € 2.996,- subsidie verleend aan [naam] voor een zonneboiler voor zijn MKB-onderneming. Op 8 november 2022 heeft [naam] vaststelling van de subsidie aangevraagd. Met het vaststellingsbesluit heeft de minister de subsidie op grond van artikel 4:46, tweede lid, aanhef en onder c van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) op € 0,- vastgesteld, omdat gebleken is dat [naam] bij zijn subsidieaanvraag onjuiste gegevens heeft verstrekt. Bij zijn aanvraag van 10 juni 2022 had [naam] als verwachte aankoopdatum 1 juli 2022 ingevuld. Deze informatie blijkt onjuist te zijn: hij heeft de zonneboiler al op 1 juni 2022 aangeschaft. [naam] is de aankoopverplichting voor de zonneboiler dus al aangegaan vóór het indienen van de subsidieaanvraag. Dit betekent dat niet is voldaan aan het vereiste van stimulerend effect. Als de minister dit ten tijde van de aanvraag had geweten, zou hij deze hebben afgewezen.
Het toepasselijke wettelijke kader is opgenomen in een bijlage bij deze uitspraak.
[naam] stelt dat de vaststelling op € 0,- niet terecht is, omdat het alleen maar gaat om een aantal data. Hij vraagt het College om de subsidie alsnog toe te wijzen. [naam] stelt dat hij een offerte had gekregen waar in stond dat hij subsidie kon aanvragen, maar niet wanneer hij dat moest doen. Nadat hij op 1 juni 2022 mondeling de offerte heeft bevestigd, heeft hij op 10 juni 2022 de subsidieaanvraag ingediend. Een koopovereenkomst is er nooit gekomen en is dus ook niet ondertekend. Als verwachte aankoopdatum heeft [naam] bij de aanvraag 1 juli 2022 ingevuld, omdat hij nog geen koopovereenkomst had maar verwachtte die eind juni 2022 te krijgen. Verder wijst [naam] erop dat de minister binnen 13 weken na het verzoek tot vaststelling een besluit moet nemen. In dit geval is het besluit pas na 19 weken genomen. De minister heeft de beslistermijn wel enkele malen opgeschort maar hij heeft niet binnen de wettelijke beslistermijn een besluit genomen en (ook) daarom zal de subsidie toegekend moeten worden.
4.1
Het College oordeelt dat de minister de subsidie terecht op € 0,- heeft vastgesteld en legt hieronder uit waarom.
4.2
Op grond van artikel 4:46, tweede lid, van de Awb kan de minister de verleende subsidie lager vaststellen indien de subsidieontvanger onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van de juiste of volledige gegevens tot een andere beschikking op de aanvraag tot subsidieverlening zou hebben geleid.
4.3
Het College oordeelt dat de minister terecht heeft geconcludeerd dat [naam] onjuiste gegevens heeft verstrekt. Bij zijn aanvraag op 22 juni 2022 heeft hij als verwachte aankoopdatum 1 juli 2022 opgegeven. Met het vaststellingsverzoek is de minister te weten gekomen dat de aankoopverplichting al op 1 juni 2022 is aangegaan. Er is weliswaar geen schriftelijke overeenkomst getekend, maar op die datum heeft [naam] de offerte mondeling bevestigd en daarmee is hij de aankoopverplichting aangegaan. De leverancier heeft dit bevestigd in een e-mail van 7 maart 2023. Als de minister dit ten tijde van de aanvraag zou hebben geweten, zou hij de aanvraag hebben afgewezen. Voor aanvragers die geen eigenaar-bewoner zijn, zoals [naam] , geldt op grond van artikel 22, eerste lid, aanhef en onder c, van het Kaderbesluit nationale EZK- en LNV-subsidies namelijk dat een aanvraag voor een ISDE-subsidie wordt afgewezen als niet wordt voldaan aan het vereiste van stimulerend effect. Dat vereiste volgt uit Europese regelgeving over staatssteun en houdt in dat de subsidie moet worden aangevraagd voordat tot aanschaf van de apparaten – in dit geval een zonneboiler – wordt overgegaan. Omdat [naam] de subsidie pas na aanschaf van de zonneboiler heeft aangevraagd, is niet aan het vereiste van stimulerend effect voldaan.
4.4
Het voorgaande betekent dat de minister bevoegd was om de subsidie op € 0,- vast te stellen. Het College oordeelt verder dat de minister ook van die bevoegdheid gebruik mocht maken. Er is namelijk geen sprake van bijzondere omstandigheden die maken dat de vaststelling op € 0,- onredelijk bezwarend is voor [naam] . Dat [naam] niet op de hoogte was van het feit dat hij de zonneboiler pas na aanvraag van de subsidie mocht aanschaffen, komt voor zijn risico. Het College begrijpt dat [naam] het verwarrend vindt dat bij een zakelijke aanschaf de subsidie voor de aankoop aangevraagd moet worden en dat bij een particuliere aanschaf de aanvraag na de aankoop gedaan mag worden. Dit volgt echter, zoals hiervoor is besproken, uit Europese regelgeving waar de minister aan gebonden is. Het was aan [naam] als ondernemer om zich op de hoogte te stellen van de subsidievoorwaarden voordat hij tot aankoop van de zonneboiler en het aanvragen van de subsidie overging. Dat de minister niet binnen de wettelijke beslistermijn op het verzoek om vaststelling heeft beslist, betekent ook niet dat de subsidie niet op € 0,- mocht worden vastgesteld. Anders dan [naam] heeft betoogd, kan het feit dat hij niet heeft voldaan aan het vereiste van stimulerend effect niet worden ‘weggestreept’ tegen de overschrijding van de beslistermijn.
5 Het beroep is ongegrond. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Smorenburg, in aanwezigheid van mr. A.A. Dijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 30 april 2024.
w.g. M.M. Smorenburg w.g. A.A. Dijk

Bijlage

Algemene wet bestuursrecht
Artikel 4:46, tweede lid, aanhef en onder c
2. De subsidie kan lager worden vastgesteld indien:
(…)
c. de subsidie-ontvanger onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beschikking op de aanvraag tot subsidieverlening zou hebben geleid, (…)
Kaderbesluit nationale EZK- en LNV-subsidies
Artikel 22, eerste lid, aanhef en onder c
1. Onze Minister beslist afwijzend op een aanvraag om subsidie indien:
(…)
c. niet voldaan wordt aan de eisen inzake het stimulerend effect, bedoeld in het toepasselijke Europese steunkader;